nspraak tusschen hen voortduren, dewijl elk nu groote pogingen
inspande om de anderen tot het stemmen voor dezen of genen vorst over te
halen.
Op dit oogenblik bracht een wapenbode de bazuin aan den mond en gebood
door eenige scherpe galmen de stilte en de aandacht.
De veldheer Gervaas Van Praet trad vooruit op de stelling, met een
bezegeld perkament in de hand, en, zich tot de hoofdmannen wendende,
zeide hij:
"Ziet hier, vrienden, wat Lodewijk, de machtige koning van het Fransche
rijk, aan de ridders van Vlaanderen en aan de inwoners der goede steden
schrijft."
Hij vestigde zijne oogen op het perkament en las:
"Beminden en getrouwen, ridders en burgers van het graafschap
Vlaanderen. Het schijnt mij nu niet raadzaam u te gaan bezoeken. Ik zal
met eenigen mijner lieden tot u komen, zoohaast ik den uitslag van het
beleg van den burg van Brugge zal kennen. Want volgens mijn gevoelen zou
ik niet wijselijk handelen met mij in de handen der verraders van uw
land te gaan werpen, wel wetende dat er nog velen zijn die het lot der
belegerde moordenaars betreuren, hunne misdaden verdedigen en op alle
wijze werkzaam zijn tot hunne verlossing. Uw ongelukkig land is in
verwarring. Eeeds zijn er samenspanningen gesmeed om de grafelijke kroon
met geweld voor Willem Van Loo te bekomen; maar meest al de inwoners der
steden hebben gezworen nooit dezen Willem voor graaf te aanvaarden,
omdat hij van onedele geboorte is, dit is te zeggen, geboren van eenen
edelen vader en van eene onvrije moeder die, zoolang zij leefde, niet
heeft opgehouden schapenwol te kaarden. Ik wil en ik beveel dat de
ridders en burgers van Vlaanderen zonder uitstel vergaderen om eenen
bekwamen graaf te kiezen. Het land zou niet langer van eenen wettigen
vorst kunnen beroofd blijven, zonder blootgesteld te zijn aan grootere
gevaren dan degene waarmede het nu wordt bedreigd.
Heil in Gode. LODEWIJK[74]
Deze brief verwekte eene korte opschudding onder de hoofdmannen. Het
waren de aanhangers van Willem Van Loo, die luidop riepen, dat de koning
zich door lasteraars had laten bedriegen. Willem was niet van onechten
bloede; zijne moeder zaliger was eene Kerlinne, en dus geene onvrij
geborene, zooals de brief het valschelijk beweerde. Al de Kerlinnen,
buiten de steden, waren zij ook edel en rijk als vorstinnen, hadden de
gewoonte en den plicht te werken; en, omdat de moeder van Willem Van Loo
schapen wol had gekaard, was zij niet min edel dan of zij haar leven
|