in
ijdele werkeloosheid had gesleten.
Mher Gervaas Van Pract en de voorschepen daalden van de stelling
tusschen de hoofdmannen. Zij maanden hen aan, de brieven des konings te
eerbiedigen, en deden hen begrijpen dat, indien iets daarin hun niet
gegrond voorkwam, zij desniettemin vrij in hunne keus bleven en zelfs
voor Willem Van Loo konden stemmen, indien zij zulks goed vonden.
Min of meer bevredigd, gingen de hoofdmannen tot hunne gezellen om de
stemming te doen beginnen.
Men hoorde welhaast ten allen kant op het plein een groot geraas en
geroep ontstaan, naarmate de hoofdmannen aan de menigte mededeelden wat
de veldheer hun vanwege den koning had voorgelezen.
Ondertusschen begon de stemming, en deze werkzaamheid duurde zeer lang
voort.
Terwijl men er nog mede bezig was, galmden eensklaps, in de baan naar
Thourout, de klanken van eenige hoorns, als wierd de nadering van
krijgslieden aangekondigd.
Even ras zag men een twintigtal ridders te paard, door eene tamelijke
sterke bende wapenknechten gevolgd, op het plein treden en zich naar de
stelling richten. Iedereen keek met nieuwsgierigheid deze ridders
achterna; doch in de meening dat zij, evenals vele anderen, die
dagelijks in Brugge kwamen, slechts hier verschenen om deel aan het
beleg te nemen, zette men, na eene korte onderbreking, het opnemen der
stemmen weder voort.
De aangekomene ridders beklommen de stelling. Baudewijn Van Aelst, die
hun aanleider scheen, begon in stilte met mher Gervaas Van Praet en met
den voorschepen te spreken.
Ongetwijfeld deelde hij hun gewichtige dingen mede; want de veldheer
scheen spijtig en betuigde zijne ontevredenheid door bittere woorden.
"Zouden wij klagen, veldheer", zeide hem Baudewijn Van Aelst, "omdat de
koning de poorters van den balfaart en van eenige andere schattingen wil
ontslaan? Hij en de nieuwe graaf, van eenen anderen kant, beloven, dat
zij al de eigendommen der Erembalds en hunner aanhangers aan de ridders
tot belooning zullen schenken. Daarin zult gij eene ruime vergoeding
vinden voor het verlies van uw recht op sommige poorters. Komt, heeren,
de zaak eischt spoed; eerbiedigen wij den wil des konings. Geef den
bazuinblazers bevel om de hoofdmannen te zamen te roepen. De stemming is
gelukkiglijk nog niet afgeloopen; anders mochten wij moeielijkheden
ontmoeten, welke het onze plicht is te voorkomen."
Eene wijl daarna stonden de geroepene hoofdmannen weder voor de stelling
en keken verwonderd op, e
|