lkander vragende wat zwaarwichtige tijding er
toch mocht gekomen zijn, daar men de kiezing opschorste om hun iets
nieuws mede te deelen.
Baudewijn Van Aelst trad vooruit en, na de stilte door eenige
bazuinklanken was bevolen geworden, zeide hij tot de hoofdmannen:
"Poorters van Brugge, ik ben tot u gezonden door den koning van
Frankrijk. Hoort, wat hij u schrijft."
Een perkament ontplooid hebbende, las hij den volgenden brief, hem bij
de lezing in het Dietsch vertalende:
"Lodewijk, de koning van Frankrijk, groet minnelijk al zijne goede
zonen, de inwoners van het graafschap Vlaanderen, en kondigt hun aan dat
hij van Atrecht is vertrokken om tot hen te komen, aan het hoofd zijner
koninklijke legers, vervuld met dapperheid en met de kracht Gods, zijne
onverwinnelijke hulp. Bedroefd omdat wij voorzagen dat de moord des
graven uw land in het verderf zou storten, hebben wij besloten onze
wraak uit te oefenen met eene onverbiddelijke strengheid en door
lijfstraffen, tot nog toe ongehoord. Wij hebben, om uw land voor
grootere onheilen te behoeden, u eenen graaf gekozen. Opdat dezen den
vrede in het graafschap zou kunnen herstellen en den verloren voorspoed
doen herbloeien, gehoorzaamt en doet wat mher Baudewijn Van Aelst, mijn
bode en uw vriend, ingevolge mijnen wil, dien hij kent, u zal raden en
gebieden[75]."
Er heerschte eene groote stilte onder de luisterende hoofdmannen Zij
hielden zwijgend de oogen op den koninklijken bode, van wien zij eene
uitlegging over de zonderlinge tijding schenen te vragen.
Baudewijn Van Aelst nam het woord en sprak:
"Hoort, poorters van Brugge, wat de koning van Frankrijk mij belast
heeft u te boodschappen. De ridders van Frankrijk en de ridders van
Vlaanderen hebben, op raad en bevel des konings, tot graaf van
Vlaanderen gekozen en verheven Willem, den jongen hertog van Normandie."
Er rees een hevig gemor en ook wel hier en daar een luid geroep van
ontevredenheid tusschen de hoofdmannen.
Ben hunner zeide zelfs verstaanbaar:
"Wat? Een Normandier graaf van Vlaanderen? De Isegrims hebben ons weder
verraden. Het was te voorzien: zij zijn altoos de dienaars en vleiers
der vreemdelingen geweest!"
Een nieuw bazuingeschal herstelde de stilte, en Baudewijn Van Aelst
zette dus zijne rede voort:
"Wij allen, ridders, die nu tot u gekomen zijn, en vele anderen nog,
hebben Willem van Normandie tot graaf gekozen en hem als zulken eed
gezworen en hulde bewezen. Hij, tot onze belooning,
|