nde stem onophoudelijk,
in overijlend-vlugtellen, de steeds herhaalde getallen: een twee drie!
een twee drie! een twee drie! uitbulkte. Dat was de rythmisch-stormende
galopvlucht der weghollende paarden. Zij slaakte een noodkreet en richtte
zich half overeind, eensklaps tot het volle besef der werkelijkheid
opgeschud, en zag in het halfduister Smul van voren op den wagen staan,
de beide handen aan de leidsels, het lichaam achterover, de beenen van
elkaar gesperd. Hij schoorde zich met beide voeten tegen de op en neer
dansende voorplank, en zijn hoofd, en schouders schokten en zwenkten met
het schokken en het zwenken van den wagen mee, als stond hij er op vast
gespijkerd. Hij hoorde haar noodkreet, keerde fluks het hoofd half tot
haar om, schreeuwde haar toe, in korte, afgebroken woorden:
"Stille!... nondedzju!... liggen!... Bijt... op ou tanden!... anders...
ou tonge!..."
Hij slaakte plotseling een vloekschreeuw van pijn: door zijn roepen had
hij zelf, in 't schokken van den wagen, de tong tusschen zijn tanden
geklemd, en 't bloed spatte uit zijn mond. Hij schoorde zich nog
hardnekkiger met de voeten tegen de voorplank, hing met al de kracht van
zijn zwaar lichaam achterover aan de leidsels....
"Ivo! Ivo! help mij!" schreeuwde zij verwilderd, overeind, op haar
knieen, de oogen uitpuilend van doodsangst, haar beide handen aan de
heen en weer schuddende zijplanken geklemd.
"Nondedzju!... stille!... roep niet!... gemoakt... de peirden...
roazend!" gilde hij tegen.
Maar zij schreeuwde al harder en harder, uitzinnig van schrik, en steeds
woester bruiste, als een sombere verdelgingsmacht, in 't dreunen van het
onweer, de doffe, razend-snelle rythmus van de weghollende paarden,
terwijl de wagen, van den landweg afgedwaald, nu dwars door 't akkerland
over voren en door kuilen schokte, als in blinde stormvaart naar den
dood.
Plotseling was't of hij door ruischend water holde, en meteen stuitte
aanzienlijk de dolle woestheid van zijn vaart. De wilde paarden waren
vlak in een hoog korenveld terecht gekomen. Zij rukten er toch door en
sprongen weer als leeuwen, met vliegende manen door een klaverveld; maar
achter de klaver was nog een partij koren, en daar plofte eensklaps een
der paarden neer en werd de wagen met een krakenden schok tot staan
gebracht. Rozeke bonsde met ruw geweld tegen Smul, die voorover van den
wagen stortte, boven op het neergevallen, spartelend paard.
Met duivelsche snelheid vloog hij weer overe
|