ang hoezee-geroep begroette hun verschijning,
terwijl eensklaps, door onzichtbare handen, een lange snoer van in
elkaar gevlochten bloemen dwars over den weg werd gespannen, om hun den
doortocht te beletten.
Glimlachend trad een klein, in 't wit gekleed meisje uit een groep naar
voren, met een papiertje en een bloemruiker in de hand; en bij het in
rooden gloed tegen de huisjes opflakkerend houtvuur las het een
gedichtje voor:
Welkom van uwe reis, Alfons en Rosalie
Die nu zijt in den echt getreden
En bij uw ouders Leo en Marie,
Dezen avond het feestmaal zult eten.
De gansche buurt heeft zich in uw geluk verblijd
En hoopt dat gij veel lange jaren
Tot spijt van wie 't benijdt
Als man en vrouw zult blijven paren.
Gejuich en hoezees klonken in kanongebulder op, de bloemen werden
overgereikt, Alfons en Rozeke dankten, het snoer werd neergelaten en 't
oogenblik daarna waren zij met de trouwgasten en andere genoodigden in
vader van Dalen's huisje, waar een lange tafel klaar gedekt stond,
terwijl het volk daarbuiten, mild getrakteerd op bier en jenever, in den
helderen Septemberavond rondom het krakend en sissend, met groote
armvollen versch hout gevoede vuur, luidruchtig bleef joelen en dansen.
Zij praatten en lachten en aten, eerst "karbenoaden en saucietjes" met
aardappels en daarna pannekoeken die zwommen in melk, met boter en met
bruine suiker. Het bier stroomde overvloedig en de koffie stond geurend
op 't fornuis te dampen. Behalve Rozeke's ouders en broeders waren daar
ook velen van de makkers met wie zij in de zomerdrukte op boer Kneuvels'
hoeve werkten, en zij hadden allen dolle pret en haalden grapjes uit,
een beetje dronken reeds van 't joelen om het houtvuur. De dikke moeder
van Dalen liep hijgend en zweetend, van 't fornuis naar de tafel om een
ieder te bedienen, en vader deed een beetje buitensporig, den broekband
los en in zijn hemdsmouwen, om de beurt verteederd en trotsch
uitgelaten, nu eens klagend dat hij zijn oudste dochter in huis niet
missen kon en dan weer pochend dat zijn dochter trouwde met een jongen
van fortuin, die als een rijke boer zou kunnen leven, wanneer hij
eenmaal 't erfdeel van zijn nicht Begijntje had.
Vaprijsken's leuke oogen glinsterden van ondeugende pret en zijn
spotmond lachte in zijn gelen baard. Hij keek naar Rozeke en Alfons,
die zelven met moeite zich bedwingen konden, al beduidden zij hem ook
telkens dat hij zwijgen moest. En plotseling f
|