en was al weer binnen in 't huisje. 't Was 't huisje
zelf dat er zoo angstwekkend spiedend en nieuwsgierig uitzag.
En plotseling zag zij hem komen, jonkvrouw Anna's beminde, heel gewoon
als een gewone wandelaar of zakenman, vlak langs de heg voorbij het
huisje, in donkergrijzen overjas met rond zwart hoedje, een wandelstok
in de hand.
Vlug stond zij op en ging naar binnen. Haar hart bonsde van ontroering.
Zij loerde door het raam of niemand hem zag. Neen, niemand, gelukkig!
Met kalmen tred kwam hij den boomgaard opgestapt en talmde even aan de
open deur.
"Keen belet?" hoorde zij zijn stem.
"Kom binnen, meniere, hoast ou!" antwoordde zij met hikkend-afgebroken
woorden.
Hij trad binnen. Hij leek haar nu veel grooter dan de eerste maal toen
zij hem zag, zoo groot, dat de lage, zwartgerookte balkenzoldering der
keuken hem op hoofd en schouders scheen te drukken.
"Koeden dag. 't Is hier da 'k moet zijn, niewaar?" vroeg hij beleefd, in
moeilijk, gebroken Vlaamsch.
"Joa 't meniere, hier, hier in de koamer," hijgde zij, hem naar de
binnendeur loodsend.
Het Geluw Meuleken kwam juist uit 't achterhuis. Hij aarzelde even, keek
wantrouwend op.
"'T 'n es niets, meniere, 't es 't meisken," zei Rozeke geruststellend.
"Ah oui," deed hij. En dadelijk ging hij in zijn zak en gaf het Geluw
Meuleken een twintigfrankstuk.
"Siedaar voor u," zei hij.
Het Geluw Meuleken, die hem wel dadelijk herkend had, schrikte haast van
de onverwachte, milde gift. Zij werd rood tot in haar gele haren en de
gele sproetjes van haar wangen smolten weg onder dien vurigen gloed.
"O moar meniere toch!" stotterde zij, het blinkend goudstuk in haar
hand.
"Ja ja, 't is koed, 't is koed; de vrouw zal u wel zeg," glimlachte hij.
En hij verdween met Rozeke in de binnenkamer, op den drempel machinaal
zijn hoed afnemend.
Toen Rozeke na een oogenblik in de keuken terugkwam, maakte zij 't Geluw
Meuleken met den toestand bekend en lei haar streng 't stilzwijgen op.
Het Geluw Meuleken knikte gewichtig-toestemmend; met groote ronde oogen
van verbazing. Zwijgen zou ze, zwijgen als een graf. Geen gevaar dat ze
zulke milde weldoeners verklikte!
Rozeke, nu zij een medeplichtige had die haar desnoods helpen zou,
voelde haar angst iets minder worden. Zij ging weer buiten voor de deur
zitten om nu ook jonkvrouw Anna af te wachten. Alles ging eigenlijk veel
eenvoudiger en gemakkelijker dan zij verwacht en gevreesd had. Boer
Lauwe's hoeve en 't on
|