uittippend onder den strakken rand van 't wit-satijnen staatsiekleed; en
't was alles zoo schoon, zoo rein en zoo verheven-edel, in het galmen en
dreunen van die bijna goddelijk-indrukwekkende muziek, dat zij plotseling,
als verblind, de beide handen voor haar oogen sloeg en als een kind begon
te schreien en te snikken....
Zij hadden allen plaats genomen op fluweelen stoelen in het koor en de
plechtigheid begon. Overal in de kerk waren de prachtvendels uitgehangen
en aan den voet der heilige beelden brandden waskaarsen. De koorknapen
droegen fonkelnieuwe roode rokken. Bruid en bruidegom zaten vooraan
naast elkaar op aparte roodfluweelen stoelen neergeknield, en links
waren de dames van den bruidstoet en rechts de heeren. Rozeke, langzaam
aan tot bedaren gekomen, wendde haar oogen van het bruidspaar niet meer
af. O! zij had het hem wel willen toeschreeuwen, als een vermaning en
een dreiging, aan dien man van haar: "Wees altijd goed voor haar!
mishandel of bedrieg haar nooit, of gij zijt niet waard dat ge nog
leeft!" En een gevoel van toorn gemengd met jaloezie kwam in haar op bij
de gedachte dat zoo iets toch gebeuren kon en dat het in de booze macht
van zoo'n man bestond--als hij eenmaal boos en slecht was--het gansche
geluksleven van een zoo mooie, reine en edele vrouw als jonkvrouw Anna
te verwoesten.
Daar greep het groot mysterie plaats. De dekenpriester wisselde de
ringen. Dat was voor 't gansche lange leven; alleen de dood mocht hen
nog scheiden. Rozeke bukte 't hoofd en haar lippen trilden van
ontroering. Ook zij was voor altijd aan hem dien ze liefhad verbonden,
en zij was gelukkig en vreesde alleen de scheiding door den dood.--En
plotseling steeg nu onder de galmende kerkgewelven een zingende stem op,
een stem zoo zuiver, zoo schoon als scheen zij met gewiek van engelen-
vleugelen uit de hemelen te dalen, om op aarde te verkondigen den nobelen
lofzang van hun jong en frisch geluk. Zacht-begeleidend kweelden de
violen, als een droomerig koor van aetherische vogelen, en 't zware orgel
tremoleerde in ondertoon, dragend met ingehouden kracht den edelen,
stijgenden zang.
Plechtige roerloosheid en stilte heerschten in de gansche volle kerk. In
hieratisch-strakke houding zaten bruid en bruidegom met gebogen hoofd op
hun stoelen geknield en al de anderen om hen heen, de zwart-gerokte
heeren, de schitterende officieren en de bont-getooide dames, stonden
stijf en recht, als een deftige eerewacht. Een schelletje ging
|