or de raampjes naar Vaprijsken, die nu weer, met een
uitdrukking van diepzinnig peinzen op 't gelaat, aan 't werken was.
Rozeke was in dol-blijde stemming, om het geluk van haar schoone, lieve
jonkvrouw. Den ganschen dag had zij wel gekke kindergrapjes willen
uithalen.
* * * * *
Dit grapje echter, verliep wel eenigszins anders dan Rozeke liefst zou
verwacht hebben.
Vaprijsken, die 's middags vrij had, ging naar het feestvierend dorp, en
in plaats van als naar gewoonte op zijn uitgangsdagen, tusschen negen en
tien, licht-aangeschoten maar toch kalm thuis te komen, keerde hij
ditmaal terug in 't holle van den nacht, luidkeels brullend, vloekend en
zingend door elkaar, spektakel en gedruisch verwekkend als van een bende
van wel tien. Hij was blijkbaar smoordronken, en Alfons, die reeds een
uur of drie met stijgend ongeduld op hem had liggen wachten, sprong
woedend uit bed, rukte 't raampje open en schreeuwde naar buiten:
"Vaprijs! nondedzju! Wilt ou smoel houen, zatlap!"
"'K voage mijn broek an ou! Vivat den b'ron!" brulde Vaprijskens heesche
dronkemansstem. En hij begon weer te vloeken en te zingen, zoo hard als
hij maar kon, terwijl hij in den helderen manenacht als een gek
waggelend op den boomgaard rondtolde. De waakhond blafte woedend, Rozeke
lag van angst te beven, het kind werd wakker en begon te schreien.
"Vaprijs! nondedzju! houdt ou smoel of 'k schiet ou omverre!" brulde
Alfons nog woedender.
Rozeke had hem nog nooit zoo boos gezien, zij vloog ingelijks uit het
bed, trok hem van 't venster weg, riep op haar beurt in den helderen
boomgaard, waar Vaprijsken, steeds brieschend onder het razend geblaf
van den hond, bonzend en struikelend van boomstam tot boomstam
rondzwenkte:
"Vaprijs! zij-je nie beschoamd! Wilt-e ne kier beginne zwijgen en noar
ou bedde goan!"
Eensklaps werd Vaprijsken bijna kalm.
"Ha! bezinne, zij-je 't gij!" grinnikte hij, "He-je mij gien twintig
fran? Haha! twintig fran? Vivat den b'ron, nonded-ju! Vivat den b'ron
mee zijn jonge b'ronesse!"
"Ge moet zwijgen, Vaprijs, en noar ou bedde goan. Zij-je nie beschoamd
van zulk 'n laweid te moaken!"
"'K goa noar mijn bedde! 'K goa noar mijn bedde!"
brabbelde Vaprijsken. "Den b'ron es euk noar zijn bedde! en de jonge
b'ronesse es euk noar heur bedde! hahaha! nondedzju! nondedzju!"
Hij schaterlachte, hij zwenkte nog even tegen een boom, plofte neer en
stond weer op, en eindelijk waggelde hij lac
|