n landweg. Zij huppelden telkens een eindje
vooruit, hurkten neer, schoten met hun knikkers, huppelden verward
pratend en kibbelend weer verder.
"Alles goed!" riep eindelijk het Geluw Meuleken, toen de kinderen in de
richting van boer Lauwe's schuur verdwenen waren.
Rozeke ging haastig naar binnen en duwde de kamerdeur open.
"Kan iek gaan?" vroeg hij.
"Joa g' meniere, alles es goed!"
"Merci, madame, en tot woensdag!" Hij lichtte even zijn rond hoedje op
en stapte gewoon weg, zijn stok in de hand, een pijpje in den mond.
"Madame!" dacht Rozeke; en zij had moeite om niet te lachen.
Maar gejaagd vloog zij naar 't raampje om hem na te kijken.
Goddank! geen mensch was in de buurt en het nieuwsgierig werkmanshuisje
stond vrijpostig door al zijn kleine ruitjes te kijken, zonder iets te
zien.
--Maar,... die dommerik!... waarom moest hij nu ook voor 't Geluw
Meuleken, daar bij de wagenschuur, even zijn hoed afnemen? Als iemand
dat nu zag, wat zou men wel gaan denken!
Hij was weg, het hek uit, den landweg op. Rozeke zag 't Geluw Meuleken
uit de wagenloods komen, en, achter den gevel half verborgen, hem
naloeren. Toen kwam zij kalm weer in huis.
"Niemand gezien?" vroeg angstig Rozeke.
"Noch God noch meinsch," antwoordde 't dienstmeisje.
"Goddank!" zuchtte Rozeke.
Zij ging in de kamer. Er hing een ongewone lucht, een lucht van iets dat
zeer fijn rook, gemengd met den lichten damp van 't pijpje, dat hij er,
na haar vertrek, had aangestoken. Zij zette een der ramen open. Alfons
mocht dat niet ruiken: hij zou vragen waar 't vandaan kwam. Toen keek ze
rondom in de kamer of er niets verdachts te bespeuren was. Niets.--Alleen
twee naast elkaar geschoven stoelen bij de ronde tafel. Zij ging ze weer
op hun gewone plaats zetten, tegen den muur. Zij kwam bij 't bed en
lichtte even 't wit gordijn op. Zij liet het dadelijk weer dicht vallen....
Toen kwam ze terug in de keuken en haalde het bankbiljet uit haar zak.
Honderd frank! En dan nog twintig aan het Geluw Meuleken en twintig voor
Vaprijsken! Wat moest die heer toch rijk zijn! Maar 't brandde haar als
't ware in de handen; zij had het bijna liever niet gekregen. Zij zou
aan jonkvrouw Anna zeggen dat hij 't niet meer doen mocht. Het maakte
haar klein, en laag, en schuldig! Het was geen vriendschapsdienst meer;
het was de betaalde gunst van een koppelaarster. Wat zou ze wel zeggen
als het eenmaal uitlekte? Hoe zou ze zich schamen en vernederd voelen
tegenove
|