otsch op zijn stoel achterover uitrekte.
Opnieuw was er een korte stilte, terwijl Alfons langzaam, met mond en
vinger, de stukken natelde. Rozeke was opgestaan en had opnieuw de
glaasjes gevuld om hen maar zoo spoedig mogelijk te verzadigen en dan
kwijt te raken; en zij was weer bij haar naaiwerktafel aan 't raampje
gaan zitten, toen plotseling, in de laatste, aandachtvolle stilte van
het nog eens over-tellen, achter den haard een kort en fijn gepiep
opsteeg, dat als 't ware uit den grond scheen te komen.
"Wa es da?" vroeg Vaprijsken verwonderd omkijkend.
Hevig was Rozeke opgeschrikt. 't Geluid kwam van achter de kamerdeur en
zij begreep er plotseling de oorzaak van: mejonkvrouw Anna's hond, die
zeker Dons' hondje geroken had en er naar piepte. "Och God! och God! die
zullen het uitbrengen!" dacht zij bevend. En haastig liep ze naar de
deur.
Dons' hondje stond er reeds voor, kopje scheef, oortjes gespitst, scherp
luisterend en loerend naar het onderste reetje.
"Ala foert! hier geen vuiligheid te doene!" riep zij met gelukkige
gevatheid. En zij trapte den kleine weg, die even jankte.
"'K geleuve dat er muizen in ou beste koamer zitten, bezinne," zei
Vaprijsken.
"Zoe 't wel,"[8] sprak zij tegen; "moar d'r he hier van den achternoene
ne rondleurder mee nen hond in huis geweest, die doar wa gedoan het, en
die kleinen riekt datte!"
Hoe dacht ze 't uit om zoo te jokken! vroeg ze zichzelve met verbazing
af.
Het Geluw Meuleken, die angstig op den drempel van het achterhuis
verschenen was, keek Rozeke met groote oogen aan. Als jonkvrouw Anna nu
toch maar in Godsnaam haar eigen hond wist stil te houden!
Gelukkig was het viertal nu reeds weer in druk gepraat en gezwets. De
schrille stem van den ouden boer kletste en knalde als zweepgeklap en
zijn druk gebaren-maken vulde heel de keuken, terwijl zijn gerimpeld
gezicht en zijn pezige hals al rooder werden, naarmate hij meer dronk en
zich meer opwond; en zijn felle oogjes straalden zoo puntig fijn, dat
zij wel schenen te steken en prikken als glinsterende naaldtoppen, zoo
vol als zij waren van leuk-pittige boerenpret. Hij vermaakte zich weer
uitermate, zooals altijd wanneer het hem gelukte zijn tallooze vrije
uren in gezelschap door te brengen; en plotseling stelde hij voor nu ook
maar voor het overige van den middag bij elkaar te blijven en een
partijtje kaart te spelen.
"Och Hiere!" kreet instinctmatig en onweerstaarbaar-hardop Rozeke.
"Watte, vreiwken! Es
|