met
ernstige gezichtjes, reciteerden nog eens in zichzelf de komplimentjes
die zij zouden opzeggen; en nu en dan drong haastig een schitterend-
getooide ruiter van de eerewacht of een vaandrig met zijn klapperende
vlag door den zwart-en-bont-krioelenden menschendrom, op weg naar zijn
post in den stoet.
Het was een zachte, kalme, zonnige September-ochtend. Even buiten de
dorpskom strekten de velden zich uit, blond-golvend naar de verte waar
't kasteel rood-glinsterend stond te prijken tegen den zwaren, donkeren
achtergrond van 't statig park. De oogst was bijna overal geschoren en
stond in groote, ronde schelven op het bloote, droge land. Slechts hier
en daar nog lag een effen gouden veld van rijpe haver, of strekten zich,
in lange, regelmatige rijen, de saamgebonden, overeind-gezette schoofjes
van een pas-gemaaiden akker uit. En alleen de zoet-geurende klavervelden
tierden nog ten allen kant in vollen bloei, paars-streepend overal de
blonde golving, in heerlijk-rijke harmonie van tinten met het tanend
goud der rijpe haver, met het verkleurend groen der verre boomen en het
wazig blauw der vlekkelooze lucht.
Het was tien uur. Ginds verre, in de richting van 't kasteel, gonsde dof
een aanhoudend geratel van rijtuigen. Dat was de aankomst der talrijke
voorname gasten. Tot in het dorp drong het als een koortsige gejaagdheid
door en een dichte menigte hield zich roerloos op den uitkijk, als
konden zij reeds iets zien komen.
Alfons was op de boerderij gebleven met het Geluw Meuleken, aan wie de
zorg voor 't kind was toevertrouwd, maar Rozeke was reeds in 't dorp en
stond met popelend hart te staren naar de verte, besloten tot op 't
laatste oogenblik te wachten op de verschijning van den bruidsstoet,
voor zij in de kerk de, op bevel van jonkvrouw Anna speciaal voor haar
bewaarde plaats, zou gaan bezetten. Zij zag er ietwat schraal en mager
uit na haar bevalling, die zwaar was geweest. Haar eertijds roze en
ronde wangen waren bleek en ingevallen en haar lichte blauwe oogen
stonden zwak. Alleen haar gestalte was fijn en lenig gebleven, nog
steeds als van een heel jong meisje.
Ook in het dorp begonnen nu steeds talrijker, vreemde bezoekers aan te
komen. Ook daar was het weldra een onafgebroken stoet van ratelende
rijtuigen en bruisende automobielen, waaruit in bonte, vroolijke
menigte, mooigekleede dames en heeren stegen. Dat waren meestal de
bewoners der omringende kasteelen, die uit louter nieuwsgierigheid
kwamen zien.
|