hend met zijn bijna toegeknepen
oogjes, schreeuw-roepend tot Rozeke:
"'K ben verloren, vreiwken! De mirrie 'n he gien veulen in! Ierlijk es
ierlijk; 'k brijng ulder d'honderd fran weere en de twintig van de
weddijnge d'r bij."
Hij keek haar even met verbazing aan, zooals ze daar met angstigen blik
en zwaar figuur van naderende moederschap voor hem stond en zijn kleine
oogjes flikkerden van leuke pret, tewijl hij proest-lachend het grapje
waagde:
"Hahaha!... 't spijt mij da 'k nie liever op ou gewed 'n he! 'K en zoe
mijn honder fran nie kwijt zijn!"
"Ha moar zij-je toch nie beschoamd, boas Dons!" riep Rozeke eensklaps
purperrood en bijna boos wordend. Maar 't bulderend gelach van al de
anderen moedigde den ouden boer in zijn ondeugendheid nog aan; en prat
op zijn succes schaterde hij, spottend met zijn eigen kinderloosheid:
"Woarom 'n he mijn wijf mij euk noeit g'holpen! Ha ze 't mij in den tijd
beter gelierd 'k zoe d'r nou euk meer verstand van hen!"
Zij lachten en zij schaterden weer allen om de dolle grap, vullend met
hun grof gedruisch de heele boerenkeuken; en zooals ze daar weldra
zaten, rookend, babbelend en jenever-drinkend, met gekruiste beenen om
de tafel, begreep Rozeke dat het voor een langen tijd zou zijn. Het
hamerde in haar van ongeduld en haar gelaatstrekken stonden van angst
verwrongen.
De oude boer had van diep onder zijn buis een linnen beurs te voorschijn
gehaald en hij ontsnoerde 't propje dat ze dichthield en begon langzaam,
met afgemeten gebaren, de dof-glinsterende, rinkelende vijffrankstukken
op de groene tafel te rangschikken en te tellen. Er was een oogenblik
stilte. Waar 't mooie geld te voorschijn kwam hielden de grapjes
dadelijk op. Allen keken met strakke gezichten van eerbied naar de
groote, ronde, zilverstukken. Alleen Vaprijsken, die ook geen direkt
belang had bij de onderhandeling, waagde oolijk-glimlachend een
kluchtige opmerking:
"Da es toch scheun e-woar, die greute stikken! 't Woater komt er van in
mijne mond."
Maar hij kreeg zelfs geen antwoord; 't was of ze niet gehoord hadden.
Dons had zijn beursje bijna tot den bodem leeggeteld, en keek Alfons en
Smul met zijn kleine, flikkerende oogjes aan.
"Veur ou," zei hij, vier stukken naar den paardenknecht toeschuivend.
"Merci, boas," dankte Smul kortaf, langzaam de stukken oprapend en die
in zijn ondervest verbergend.
"En de reste veur ou. Wilt-e kier tellen?" vroeg de oude boer aan
Alfons, terwijl hij zich tr
|