r haar ouders en haar man.
Alfons! dat was de eerste maal dat zij iets voor hem verborgen hield. En
waarom? Vroeg of laat zou hij het toch ontdekken en dan zou hij 't haar
zoo kwalijk nemen! Die gedachte kwelde haar, liet haar, den ganschen
verderen middag, geen rust meer. 't Gevoel van zelfverwijt werd zoo
sterk dat zij eindelijk besloot hem nog dienzelfden avond alles te
bekennen.
Even voor zonsondergang keerde hij met Vaprijsken van den akker terug,
doodmoe, maar gelukkig na 't volbrachte dagwerk, hoopvol pratend over
het voorspoedig weer en den rijken oogst der toekomst, die hem al zijn
moeite zou vergoeden. Zij zaten met hun vieren, meesters en bedienden om
de gemeenschappelijke avondtafel, twee die het groot geheim kenden en
het diep en stil in hun binnenste verborgen hielden; twee die er niets
van wisten noch vermoedden en aan heel andere dingen dachten. En Rozeke
vond het nu weer hard en wreed hem in zijn welverdiende en zoo noodige
rust te willen storen met iets dat hem zooveel zorg en leed kon baren.
Neen; neen. Zij zou het hem toch maar liever niet zeggen; en als het
eindelijk zooverre kwam dat hij 't zelf ontdekte of er van hoorde,...
dan maar gedwee zijn gramschap en verwijten verdragen.
De lippen dicht op haar geheim gesloten, maar in de diepte van haar hart
gedrukt en wroegend, sliep zij met dit vast voornemen in.
* * * * *
XI.
Zij kwamen terug, vast elken woensdag, van drie tot vier. En hoe dat
telkens zoo goed trof dat juist nooit iemand hinderlijk in huis of in de
buurt was, Rozeke begreep het zelve niet. 't Was of 't zoo wezen moest;
of een beschermengel over hen waakte.
Reeds vier keer waren zij er bij elkaar gekomen en zij zaten er dien
middag voor de vijfde maal, toen het Geluw Meuleken, die als naar
gewoonte buiten op den uitkijk stond, eensklaps haastig kwam in huis
geloopen en bleek van ontsteltenis uitriep:
"Och Hiere, bezinne, bezinne, Fons komt doar op 't hof mee Smul en mee
boer Dons!"
"Watte! watte!" schrikte Rozeke geweldig op.
"Fons, bezinne! Fons, mee Smul en mee boer Dons. Kijk! kijk! ze zijn
doar!"
"Och Hiere! och Hiere!" kreet Rozeke, lijkbleek en bevend door het
raampje kijkend.
En zij zag werkelijk het drietal komen, langzaam onder levendig gepraat
den boomgaard opstappend: de oude, magere boer vuurrood onder zijn
zwarte pet waaruit de witte haren staken, Smul barsch en stug uitziend
als altijd, en Alfons bleek en tenger
|