er ten minste, niets van merken zou.
"Als 't maar niet regent!" hoopte zij: want dan kon Alfons wellicht met
paard en ploeg op den akker niet werken; en hij zou thuis zitten, en
natuurlijk alles zien. Maar van een anderen kant hoopte zij haast dat
het wel mocht regenen, omdat er dan minder kans was dat iemand uit de
buurt hen zou zien komen. Zij leefde in folterenden tweestrijd en voelde
zich ziek van emotie.
* * * * *
De dag was mooi en helder. Geen regen aan de lucht. Dadelijk na het
middageten vertrokken Alfons en Vaprijsken weer naar den akker en zij
bleef alleen met 't Geluw-Meuleken, die de vaten omwaschte. Zij dacht er
even aan het meisje met een boodschap weg te sturen, ergens verre, naar
moeder of in 't dorp, zoodat zij vrij lang weg kon blijven; maar zij
bedacht zich dat het weinig baten zou: in het vervolg moest 't Geluw
Meuleken het toch ontdekken. Beter dan maar dadelijk haar op de hoogte
brengen, haar het stilzwijgen opleggen en tot een soort van
medeplichtige haar maken.
Even voor drie uur ging Rozeke buiten met haar naaiwerk voor de deur
zitten. Zij wilde zijn komst bespieden, zien of iemand uit de buurt er
iets van merkte. Vol angst en wantrouwen keek zij naar de twee naaste
woningen: vlak over hun boomgaard, op een paar honderd meters afstand,
half verborgen achter struikgewas, den achtergevel van boer Lauwe's
hoeve; en even verder, aan den overkant van den landweg, een
werkmanshuisje met een deurtje en twee kleingeruite vensterraampjes. Van
boer Lauwe's hofstede zag zij niets dan een langen, lagen rood-steenen
muur met een enkel, heel klein, haast onmerkbaar kijkgat in het
achterhuis en van dien kant voelde Rozeke zich vrijwel gerustgesteld;
maar 't werkmanshuisje vlak daarover zag er zoo akelig brutaal-vrijpostig
en nieuwsgierig uit, in heel licht hemelsblauw gekleurd met wit-en-groene
luikjes; en kijkend als met ontelbare, onbeschaamd vorschende en spiedende
oogen, door al de kleine, zonnetintelende ruitjes van zijn beide raampjes.
Rozeke voelde 't als 't ware op haar loeren en haar angst werd ontzettend
toen zij daar plotseling een vrouw zag buiten komen, die bij de houten
pomp voor 't geveltje ging staan en zich daar even bezighield.
"O! de diee zal hem zien! 't Es of z'er espress veuren kwam!" schrikte
Rozeke. Zij kende die vrouw: een allervervelendste babbelkous!
Doch zij verademde. De Vrouw had niet eens opgekeken. Zij had een emmer
aan de pomp gevuld
|