ei ze koel, ietwat uit de
hoogte, de lippen nauwelijks bewegend, de wenkbrauwen gefronsd, de oogen
strak ten gronde.
Rozeke voelde plotseling den afstand tusschen haar en haar bescherm-
vriendin die zij gekrenkt had en schudde droevig en beschaamd het hoofd.
"Hij 'n mag toch mee zijnen odemebiel nie komen," zuchtte zij nog, om
iets te zeggen, maar reeds overwonnen. "Heul de gebuurte zoe aan 't
hekken kome kijken."
Jonkvrouw Anna stond op. Zij vatte Rozeke's beide handen in de hare en
drukte en knelde die met hartstochtelijke dankbaarheid.
"Hij zal natuurlijk met zijn automobiel niet komen," glimlachte zij voor
Rozeke's naive vrees. "Hij zal voor 't eerst komen, aanstaande woensdag,
te voet, en heel gewoon gekleed, zoodat hij niet opvalt, tegen drie uur.
Om kwart over drie of half vier zal _ik_ komen."
"Och Hiere, volop in de kloaren dag!" riep Rozeke.
"Anders kan ik niet. Voor donker moet ik natuurlijk weer op het kasteel
zijn!--Waar is die kamer?"
"Doar, mejonkvreiwe," zei Rozeke schor, naar een zijdeur wijzend.
"Mag ik ne keer zien?"
Rozeke duwde de deur open en beiden traden binnen.
De kamer was ruim, ietwat kil, rood-betegelvloerd met een ronde biezen
mat onder de ronde bruine tafel. Enkele stoelen en een groote bruine
kast stonden langs de witgekalkte muren, waaraan schel-gekleurde
chromo-platen hingen, onder glas, in vergulde, smalle lijsten. Een
ivoren Christusbeeld prijkte op den schoorsteen, tusschen de twee vazen
en het penduultje die Rozeke op haar huwelijksdag van de jonkvrouw
cadeau-gekregen had. Witte gordijntjes hingen over de twee kleingeruite
vensterraampjes en in een hoek stond het bed, half zichtbaar onder de
plooien van het wit gordijn. Alles zag er frisch en zindelijk uit.
"'t Is goed, zoo is 't heel goed," zei stil de jonkvrouw, met iets
maagdelijk-schroomvalligs in haar houding, aarzelend om verder in de
kamer door te dringen.
"D'r zijn euk storsen aan de veisters die ge keunt loate zijnken," zei
Rozeke. En zij liet een der grijze rolgordijnen neer. Toen ging ze naar
het bed en trok het omhangsel heelemaal dicht, als iets dat zij afsloot.
Jonkvrouw Anna was reeds in de woonkamer terug....
* * * * *
X.
Groot was Rozeke's kwelling al die dagen en vooral dien woensdag steeg
haar angst ten top. Zij had er niets van aan Alfons durven vertellen;
zij vreesde zijn gramschap en verwijten. Zij hoopte maar dat hij er,
voor dien eersten ke
|