met hun laaiende, walmende fakkels, de begeleiders en enkele
nieuwsgierigen woelden er omheen. Zij schaarden zich joelend in dubbele
rij en onder juichkreten moesten Alfons en Rozeke naar voren treden.
"Zijn onz' treiwers thuis?" schreeuwde met luid-galmende stem
Vaprijsken.
"Joa z'!" schreeuwden al de bruiloftsgasten terug.
"Hen z'ulder op ulderen treiwdag goed geaemezeerd?"
"Joa z'!"
"Goan z'ulder nou nog beter amezeeren!"
"Joa z'! Joa z'!"
"Zillen ze doen lijk den heiligen Tobias?"
"Nie z'! Nie z'! Nie z'!"
Een wild gelach ging op, Irma Pese en 't Geluw Meuleken kronkelden zich
van de pret, de Seissekoker en Drieske Nijpers kittelden haar in de
lenden dat zij er van giegelden en kraaiden; en Rozeke, doelpunt aller
blikken naast Alfons op den drempel, voelde een heete kleur van schaamte
over hare wangen gloeien.
"Goan we nou amoal noar huis?" schreeuwde opnieuw Vaprijsken.
"Joa w'!"
"Moar goan w' iest nog eentsje pakken?"
"Joa w'! Joa w'!"
Hij haalde een flesch voor den dag, die hij in zijn zak verstopt had; en
tot laatste afscheid werden nog eens de glaasjes volgeschonken.
Toen gingen ze weg. Dansend en zwierend, jongens en meisjes arm in arm,
zag Rozeke de uitgelaten bende in 't roode weerlicht van de toortsen
onder de hooge boomen verdwijnen. Zij zongen en brulden in koor het
welbekende lied:
Waar kunnen wij ook beter zijn
Dan bij onz' goede vrienden?
en slaakten wild daar tusschen door harde schreeuwen en kreten als
dierengeluiden, met af en toe hoog en schril opgalmend meisjes-gegil,
als greep er een worsteling plaats.
"Ze zillen wa uitvoeren in 't noar huis goan!" glimlachte Alfons; en
teederlijk sloeg hij nogmaals zijn arm om Rozeke's middel.
"Kom, we goan euk binnen; moeder es al noar bedde," fluisterde hij; en
hij drukte een zoen op haar frissche wang, terwijl hij haar zacht maar
onweerstaanbaar met zich mee trok.
"Wacht ne kier! wa es dat doar?" riep zij plotseling, als in schrik naar
de donkere boomen wijzend.
De vaag-zichtbare gestalte van een man kwam er langzaam uit het donkere
der stammen en verwijderde zich geluidloos in de richting van boer
Kneuvels hoeve.
"'t Es ne man, hij zal 't gezien hen;" fluisterde zij dof.
"Wa zoedt hij gezien hen? Da 'k ou 'n totse gaf? 'K mage toch zeker
wel!" En hij poogde haar opnieuw te zoenen.
"Stt! zwijg," weerde zij hem bijna angstig af, de verdwijnende gestalte
in de duisternis nastarend.
"Ge 'n zijt
|