ig hun spel te bestudeeren, wantrouwend van terzijde naar
elkander kijkend en zorgvuldig hun eigen kaarten tegen loerende en
spiedende blikken vrijwarend, totdat er eindelijk een "uitging" en de
anderen dan om de beurt "oplegden." De mannen rookten een pijp, de
vrouwen kregen een frisch-levendige kleur onder de warmte van het
houtvuur, dat gezellig in den breeden haard opflakkerde; en vlak naast
hen, op tafeltjes en vensterriggels, stonden de jenever-en-krieksap-
flesschen en de kleine glaasjes. Buiten viel langzaam de vroege, grauwe
schemering in. De muren en daken van stallen en schuur smolten weg in
grijze doezeling van de naakte boomen rezen als zwarte, dor-takkige
geraamten uit het dik-besneeuwde gras. Weldra begon het weer te sneeuwen:
eerst als een heel fijn, kleurloos stuifmeel, nauw zichtbaar in de grijze
lucht; toen ietwat grootere, wittere vlokjes, die vlug en druk door
elkander warrelden als stoeiende vlindertjes, en eindelijk groote, witte,
trage brokken, loom dalend in zware verdooving van alle geluiden uit een
lagen, loodkleurigen hemel, die er gansch van trilde en wemelde, als werd
een onuitputtelijke voorraad witte watten met reusachtige grepen op de
gesmoorde aarde neergestrooid. De laatste op het erf verspreid loopende
kippen vluchtten ijlings naar hun roestplaats, de grauwe, ruigharige
waakhond kroop met hangenden staart en knippende oogen in zijn hok.
"Oo!... es da snieuwen! es da snieuwen!" riepen zij om de beurt, naar
buiten starend. Maar binnen werd het des te gezelliger en zij vulden nog
eens goed de glaasjes en staken versche pijpen aan terwijl de pret van
lieverlede hooger opklonk, met luid-geestdriftige uitroepingen en gebons
van vuisten op de tafeltjes, telkens als er een opwekkende slag
uitgespeeld werd.
Rood en zweetend, den mond hijgend open en 't dikke buikje als een
tonnetje onder haar schort, kwam moeder van Dalen met opgestroopte
mouwen uit het achterhuis te voorschijn.
"Zeg ne kier meinschen," riep zij van op den drempel, "'k ha iest
gepeisd van de toafel in de beste koamer te dekken, moar zoe 't nie
achenoamer zijn hier in de keuken, bij 't vier?"
"Joa 't jong, veele, veele!" riepen zij allen.
"Zij-je wel, houdt ou wel!" gilde de oude Dons.
"Al gezeid!" besloot moeder van Dalen. Zij riep om La en Rozeke en met
behulp van Alfons plaatste zij twee tafels naast elkaar vlak langs den
haard en begon er de wit-en-rood geruite kleedjes over uit te spreiden.
Door de opengebleven
|