FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   93   94   95   96   97   98   99   100   101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117  
118   119   120   121   122   123   124   125   126   127   128   129   >>  
en zij zelve, eenzaam en verlaten, verre van Alfons en verre van haar ouders en haar broeders, vluchtte voor een schurk die haar razend achtervolgde en haar eindelijk vastgreep en omverwierp op den harden grond onder een elzestruik. Met een gil van angst schrikte zij plotseling wakker, vloog overeind, sloeg verwilderd hare armen uit. "Wa het-e-gij? Wat doe-je gij?" riep Alfons, ook eensklaps uit zijn slaap wakkergeschrikt. "Niets! 'k 'n weet niet! 'k miende da 'k iets zag! da 'k iets heurde!" hijgde ze angstig. "Kom kom, g' het gedreumd, legt ou neere, loat ons sloapen," zuchtte hij. Zij zag de hooge maan in bleeken hemel door het bovenste gedeelte van het kleingeruite raampje; en dat aanschouwen van de kalme, koude, heldere werkelijkheid, verjoeg haar ingebeelden droomangst. Ja ja, zij had gedroomd.... Zacht strekte ze zich weer uit en legde haar armen om zijn hals. "'K zie ou zeu geirne Fons; ge 'n meug mij noeit verloaten, ge moet altijd... altijd bij mij blijven," nokte zij teer-ontroerd. Zijn handen drukten haar werktuigelijk tegen zich aan, maar hij gaf geen antwoord meer. Hij was reeds weer in slaap. Toen zuchtte zij heel diep en sliep ook kalm weer in. Noten: [3] Gerookt rundsvleesch. [4] Hemelgeiten: kwezels. [5] Stallen en schuren. [6] Hijgen. [7] Kouter; vlakte. * * * * * VIII. Het was dat jaar een lange, ruwe winter. Weken en weken na elkaar bleef het doodsche veld onder de dikke sneeuw begraven; en daarop vroor het, hard als steen. De menschen liepen met opgetrokken schouders, tot over hun ooren in wollen halsdoeken gewikkeld, als zwarte, sukkelige stumperds over al die harde, strakke blankheid; en de kinderen die van de dorpsschool kwamen leken van verre op misvormde kaboutertjes: de oorlappen der petten neergetrokken, de blauw-verkleumde handjes in de grijze wollen wanten, de neusjes purperrood en de waterige oogjes schreiend van de scherpe kou. Enkele liepen soms met ijssleetjes onder den arm, om ergens op een ondergeloopen stuk weiland te gaan "ijsstoelen"; anderen gingen "baantje slieren" op de smalle slootjes, in benden van tien en vijftien glijdend en buitelend in uitgelaten pret onder elkaar. Heel enkelen hadden schaatsen, en die waren zeer trotsch en reden met aanstellerige minachting, in groot gezwaai van armen en geschrijd van beenen, de tragere ijsstoelers en baantjesslierders voorbij. Hun drukke pret bracht telkens a
PREV.   NEXT  
|<   93   94   95   96   97   98   99   100   101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117  
118   119   120   121   122   123   124   125   126   127   128   129   >>  



Top keywords:
wollen
 

altijd

 

liepen

 

Alfons

 

elkaar

 

zuchtte

 

stumperds

 

dorpsschool

 

kinderen

 
kwamen

kaboutertjes

 

misvormde

 

blankheid

 

strakke

 

gewikkeld

 

halsdoeken

 

zwarte

 
sukkelige
 
winter
 
schuren

Hijgen

 

vlakte

 

Kouter

 

oorlappen

 

menschen

 

schouders

 

opgetrokken

 

daarop

 
doodsche
 

sneeuw


begraven
 
oogjes
 

schaatsen

 
hadden
 
trotsch
 
enkelen
 

benden

 

vijftien

 
glijdend
 
uitgelaten

buitelend
 

aanstellerige

 

minachting

 
voorbij
 
drukke
 

bracht

 

telkens

 

baantjesslierders

 

ijsstoelers

 

gezwaai