deur van 't achterhuis, waar gekookt werd, drong
de fijne geur van 't sissend-bradend varkensvleesch naar binnen en de
verlekkerde spelers staken den neus in de lucht en snoven die wellustig
op, terwijl hun 't water van verlangen in den mond kwam.
Maar het werd heelemaal donker, zij zagen haast de kleuren en figuren
van hun kaarten niet meer en Alfons stelde voor de blinden te sluiten en
het licht aan te steken. Zoo werd gedaan. De winter-triestigheid van
buiten werd door het helder licht van een groote petroleumlamp verbannen
en met vernieuwde pret speelden zij verder door en vulden nog eens weer
de glaasjes en staken versche pijpen aan.
Maar uit het achterhuis galmde eindelijk de hooge stem van moeder: "Ala
jongens, schiedt er nou moar uit, 't es geried!" en meteen kwam zij
binnen, 't gezicht verborgen achter de dampnevelen van een reusachtige
schotel, die zij op haar beide uitgestrekte handen droeg, terwijl Rozeke
en La ook alle twee met heet-dampende schotels volgden.
Een luid gejuich steeg op en al de spelers stonden overeind. Maar Dons,
die zijn partijtje niet had uitgespeeld, gilde driftig dat de kaarten
moesten blijven liggen tot na 't eten om dan voort te spelen; en eerst
nadat de anderen daarin hadden toegestemd kalmeerde hij en kwam
glimlachend met zijn flikkeroogjes naar de tafel toe.
"Haha! da zal smoaken! da zal smoaken!" lekkerbekte hij.--"Mag 'k doen
lijk thuis?" vroeg hij; en zonder op 't antwoord te wachten trok hij
zijn ouderwetsche, bruin-lakensche jas uit, hing hem aan een deurknop en
nam plaats in zijn hemdsmouwen, in het midden der tafel, met den rug
naar het warm en rood opflakkerend haardvuur.
"Den buik noar de toafel en de rugge noar 't vier! da es de gezondheid
van den ouwe Pier!" schetterde hij tot proestens lachend over zijn eigen
grapje.
Zij zaten allen, elk naar zijn eigen zin zich schikkend en plotseling
hield het schertsen en praten op, terwijl een groote, ernstige stilte
even heerschte.
De oude Dons nam zijn zware pet af, maakte een kruis, vouwde zijn
eeltige handen in elkaar en murmelde met neergeslagen oogen een gebed.
Heel zijn gezicht was eenkleurig rood als een gekookte kreeft en de
dunne sluike haren stonden er spierwit als sneeuw omheen. Allen volgden
hem na. Vader van Dalens kale schedel blonk in 't helder lamplicht,
Smuls rossig haar stak borstelig en verward achter zijn ooren uit,
Alfons' gelaat leek fijn en bleek onder zijn donkere lokken en zijn dun
zwart sno
|