echte gezondheid te zeuren, telkens
herhalend dat zij toch geen recht tot klagen had, aangezien het onzen
lieven Heer in zijn almachtige goedheid en wijsheid behaagde haar op
aarde te beproeven om haar wellicht hiernamaals des te gelukkiger te
maken. En eindelijk sprak zij over henzelven, over de plechtige
gebeurtenis van hun huwelijk en hoe zij zich op zulk een dag als
christelijke menschen behoorden te gedragen.
"Het-ulder tot nou toe wel altijd treffelijk gedregen?" vroeg ze
plotseling, hen om de beurt met haar slappe, fletse oogen eenigszins
wantrouwend aankijkend.
Zij schrikten beiden heftig op bij die zoo onverwachte vraag en keken
elkaar even met onthutste verbouwereerdheid aan. Rozeke kreeg een kleur
als vuur en haar wimpers gingen vlug en zenuwachtig, als zou ze gaan
schreien, over haar eensklaps neergeslagen oogen op en neer, terwijl
Alfons, zich strak vermannend, nicht Begijntje frank in het gezicht
dorst aankijken en met de kloekheid van een rein geweten antwoordde:
"Altijd, altijd, nichte Begijntje, d'er 'n es giene meinsch op heul de
weireld die ons iets te verwijten het."
Die kranig uitgesproken verzekering scheen nicht Begijntje ten zeerste
te bevredigen. Zij knikte goedkeurend met het hoofd en haar nat-bevend
afhangende onderlip pruttelde iets van tevredene waardeering. Toch
meende zij dat rein met elkaar omgaan voor het huwelijk lang niet alles
was, en weer sprak zij hen over den heiligen Tobias, die drie dagen en
drie nachten met zijn vrouw in zuiverheid had geleefd.
Alfons had alle moeite om een plotseling in hem opstormende lachbui te
bedwingen. Hij beet op zijn lippen en gluurde schichtig naar Rozeke, die
ook even met een vluggen blikstraal naar hem opkeek en toen weer met
hooge kleur haar oogen zedig neersloeg, terwijl haar mooie lipjes even
onbedwingbaar-zenuwachtig over elkaar schoven en trilden.
Gelukkig merkte nicht Begijntje er niets van op; en zij bleef rustig
door haar stokpaardje berijden:
"Da ge mij wilde beloven van gedurende drei doagen en drei nachten lijk
den heiligen Tobias in zuiverheid te leven, 'k zoe ulder huwelijk
zegenen en ulder geluk helpen bewirken."
Alfons zat op de pijnbank en Rozeke kreeg het zoo benauwd dat haast
tranen van verlegenheid en schaamte in haar neergeslagen oogen kwamen,
terwijl een zenuwachtig grimas haar lippen onophoudend van het lachen
naar het huilen heen en weer trok.
Maar nicht Begijntje zat met strak-starenden, fletsen blik op een
|