er komen zien?" klonk eensklaps een jonge, heldere,
vriendelijke stem.
Als bij tooverslag, het hart van een zwaar pak verlost, keken al de
slijters op.
"Zeker, mejonkvreiwe, zeker," klonken bedeesd een paar stemmen.
De vier bezoekers waren heel dichtbij gekomen en mejonkvrouw Anna
groette de arbeiders met een lieven glimlach en een algemeenen "goen
dag." De beide dames die haar vergezelden groetten insgelijks, met
een kort hoofdknikje, en de heer lichtte eventjes den rand van zijn
stroohoed op. Allen antwoordden, stil en nederig: "dag mejonkvreiw
en gezelschap," en gingen druk voort met hun arbeid.
Het kasteelmeisje gaf, in een vreemde taal, uitleggingen aan haar
gezellinnen.
"They begin very early in the morning, I believe at one or two o'clock
and they have to work awfully hard all day, until they have finished,
not often before eight or nine in the evening."
De andere luisterden en glimlachten, met af en toe een "very interesting"
van belangstelling. Zij waren leelijk en mager, met grooten mond en
vooruitstekende kin, en iets hard-mannelijks in haar stijve, houterige
gestalten. Haar rokken waren kort en hare voeten groot, en op haar
rosblonde haren droegen zij, sterk naar voren, gewone mansstroohoeden
met zwarte linten, zonder gratie. Mejonkvrouw Anna, daarentegen, was
een buitengewoon mooie en gracieuze verschijning, lang en slank, een
frisch-roze gezondheidskleur over haar zachte ovale wangen, met schoone
donkere oogen en weelderige zwarte haren onder een licht en lief,
sierlijk gebogen zomerhoedje met witte tulle en roze rozen, die dezelfde
teere kleur hadden als haar doorschijnend japonnetje. De jonge man die
haar vergezelde was groot en blond, stevig gebouwd, met een borstelig-
opgekrulde, blonde snor en iets stugs in de uitdrukking van zijn koude,
grijze oogen. De mannen keken onder het sjouwen af en toe eens schichtig
op, de meisjes waagden, in het heen en weer hollen met de vlasbundels,
zijdsche blikken naar de frissche, lichte zomertoiletjes.
Eensklaps ontwaarde mejonkvrouw Anna Rozeke; en vriendelijk-verrast, als
tot een goede oude kennis, riep zij uit:
"Kijk kijk, Rozeke, zijt gij hier ook aan 't werk?"
"Ha joa ik e-woar: mejonkvreiwe," glimlachte Rozeke, verlegen opkijkend.
En een vluchtig blosje verlevendigde zoo lief en frisch haar moegesjouwd
gezichtje, met de natte, om haar voorhoofd en slapen klevende bruine
krulletjes, dat alle drie de bezoeksters haar even met verteederde
bewond
|