aarzeling de kwestie
eener geldelijke vergoeding ter sprake bracht, uit vrees den schrijver
te kwetsen. Rousseau antwoordde eenvoudig, dat hij tot zijn spijt niet
rijk genoeg was, om gratis werk voor de Malesherbes te verrichten--hij
vond 't aannemen van geld voor verrichten arbeid van zelf sprekend en
in 't minst niet verlagend, hetzij dat werk muziek copieeren of
planten-verzamelen was.
Lord Keith had Rousseau in antwoord op diens brief uitgenoodigd hem in
zijn zomerverblijf te Colombier, aan het meer van Neuchatel, te komen
bezoeken. Deze nam aan. De eenzelvige, knoestige, zwijgzame oude edelman
en zijn gast, allebei echte zonderlingen, voelden zich onmiddellijk tot
elkaar getrokken. "Onze naturen raadden en bevielen elkaar," schreef
Rousseau later. De twee mannen hadden veel gemeen: sterke begeerte naar
onafhankelijkheid, liefde voor de eenzaamheid, afkeer van vormelijkheid,
menschen-verachting; maar de Schot was even koel en gesloten van wezen
als Rousseau prikkelbaar en hartstochtelijk. De Zwitsers hielden niet
van Lord Keith; hun ietwat uitbundige aard--men placht de inwoners van
Neuchatel de Gasconjers van Zwitserland te noemen--werd afgestooten door
de uiterlijke stugheid van zijn optreden, maar Rousseau zag daardoor
heen zijn zuiver rechtschapen wezen, zijn warm menschelijk gemoed. Hij
hechtte zich aan den veel ouderen man als aan een vader, met een warme,
teedere en innige genegenheid, die mischien de klaarste en meest
harmonische affektie geweest is welke hij zijn leven lang heeft gevoeld;
zoo geheel en al vrij van onder-stroomingen van wantrouwen of wrevel.
Van hem nam hij gaarne alles aan, zonder zich beklemd te voelen;
tegenover hem voelde hij dankbaarheid als zacht en aangenaam; toen Lord
Keith hem een kleine jaarlijksche lijfrente voor Therese aanbood, zei
hij van harte ja. In Engeland, in zijn aller-zwartsten tijd, is zijn
genegenheid voor Lord Keith wel vertroebeld geworden door
waanvoorstellingen, maar nimmer verzwakt; en toen de grijsaard die hij
zijn weldoener placht te noemen, moede en rustbehoeftig verklaarde de
brieven vol getob en wantrouwen, die het antwoord waren op zijn pogingen
vrede te stichten niet meer te kunnen verdragen, en aan Rousseau
meedeelde, dat hij altijd graag van hem hooren, maar hem niet meer
schrijven zou, brak deze uit in de aandoenlijke klacht: "Uw goedheden
zijn de eenige troost mijns levens; wilt ge mij die eene zachte troost
nu ook ontnemen?"
Lord Keith is een der
|