daarover aan den prins van Conti.
Die ried het hem af: hij zou er niet veilig zijn. Maar de innerlijke
drang werd sterker en ten slotte deed hij zijn wil: in Juni 1770 was hij
weer in Parijs, even blij er terug te zijn als hij veertien jaar geleden
blij was geweest het te verlaten. Het koninklijk gerechtshof dat hem in
'62 had veroordeeld, was door een ander stel magistraten vervangen;
Choiseul was niet langer minister; daarbij vond in dat jaar het huwelijk
plaats van den dauphin met Marie Antoinette en wilde de regeering geen
politieke vervolgingen: hij kon zich overal vertoonen, men liet hem met
rust.
Hij leefde nog acht jaar in Parijs, op een zolderkamertje in de Rue
Platriere, die later naar hem genoemd werd. Hij vatte zijn oude
bezigheid van muziek-kopieeren weer op, hij vond behagen in dit werk en
werd er rustiger door; met de kleine lijfrente die hij bezat[55] en zijn
bijverdienste als kopiist konden hij en Therese zonder hulp van anderen
rondkomen, sobertjes, maar niet bepaald armoedig. Bernardin de St.
Pierre, die veel met hem verkeerde in die laatste levensjaren,
beschrijft den indruk van zijn eerste bezoek in de volgende woorden:
"In Juni 1772 stelde een mijner vrienden mij voor, mij met Jean Jacques
Rousseau in kennis te brengen en voerde mij naar een huis in de Rue
Platriere, zoowat tegenover de post gelegen. Wij klommen naar de vierde
verdieping. Wij klopten aan, Mme Rousseau deed ons open. Zij zeide: "kom
binnen, heeren, mijn man is thuis." Wij gingen door een klein
voorkamertje, waar huishoudelijke benoodigdheden stonden, netjes
opgeruimd, naar het vertrek waar Rousseau met een lange jas aan en een
calotje op muziek zat te kopieeren. Hij stond met een lachend gezicht
op, bood ons stoelen aan, en zette zijn werk voort, onder de hand met
ons pratend.
"Hij was mager en van middelbare gestalte. De eene schouder leek iets
hooger dan de andere, overigens was hij goed geproportioneerd. Zijn
gelaatskleur was donker met iets van een blos om de jukbeenderen; zijn
mond en neus waren schoon-gevormd, zijn oogen vol vuur, zijn voorhoofd
was rond en hoog. De trekken, die van de neusgaten naar de mondhoeken
dalen en de uitdrukking van het gelaat bepalen, drukten bij hem een
groote gevoeligheid en zelfs iets smartelijks uit. Alle hartstochten
verschenen beurtelings op zijn aangezicht, al naar de onderwerpen van
het gesprek zijn gemoed aandeden; in rustige oogenblikken behield zijn
gelaat een indruk van al deze aand
|