het literaire, als in het
politieke. De poetische weemoed, de onstuimige bewogenheid, het innig
natuurgevoel, het vage godsgeloof, de dweepende geestdrift voor de
burgerlijke vrijheidsidealen, de exaltatie van het ik, de psychische
zelfbeschouwing en zelfontleding, het beluisteren der vluchtige
gewaarwording, dit alles was in hem nog ongescheiden. De ontwikkeling
bracht, gelijk zij altijd doet, scheiding: differentiatie en
specialisatie. Van wie na hem kwamen zochten sommigen voornamelijk het
heroische pathos, streefden naar het uitdrukken van vage godsdienstige
vereering of onbepaalde vrijheidsidealen. Anderen streefden vooral naar
de uitbeelding van dien poetischen weemoed, door welke de vereenzaamde
enkeling in de burgerlijke maatschappij zijn eenzaamheid zet in den
schijn der schoonheid, of naar die van den somberen trots, waarmee hij
zijn eenzame ikheid trotseerend stelt tegenover het gansche matelooze
heelal. Weer anderen voerden het verzinken van dit eenzame individu in
de natuur, het versmelten met haar tot het uiterste. Dit alles deed de
romantiek.
Nadat de eerste roes van verrukking over het verbreken der conventioneele
banden waarin de literatuur lang bekneld was geweest, had uitgeraasd, en
het eerste geslacht van romantici gefeest aan dit uitbeelden van den
geheelen mensch en de geheele aarde, het uitbeelden ook van het slechte,
zondige, leelijke, bizarre, schijnbaar nietige, gruwelijke en monsterlijke
naar hartelust, kwamen anderen, die rustiger waren en stiller,
zelfbeheerschter, aandachtiger. Zij legden zich vooral toe op het scherp
bespieden en volledig afbeelden der uiterlijke en innerlijke ervaring,
zij waren de diepe ploegers die de kunst verinnerlijkten, nadat die
eersten hare grenzen vele mijlpalen verder hadden uitgezet. Zij
beluisterden de verste en zwakste tonen en ondertonen, opstijgend uit de
diepten van dien kosmos: den lichamelijk-geestelijken mensch. Dat waren
de naturalisten en de impressionisten en de kunstenaars der gewaarwording.
En ook van hunne kunst lag de kiem in Rousseau.
Elk van al deze, van de romantici en van wie na de romantiek kwamen, was
anders dan alle anderen--en dit moest immers zoo zijn, want het groote
wat zij gemeen hadden was toch het zoeken naar de meest-persoonlijke
uitdrukking voor de meest-persoonlijke aandoening, en het stellen van
het individu als een eenheid tegenover alle andere individuen. Dat was
hun gemeenschappelijk ideaal. Het bewustzijn van elk hunner w
|