l had Rousseau nooit het
communisme gezien als een mogelijkheid. Maar hij had de gelijkheid en
vrijheid boven alles liefgehad, de uitbuiting en onderdrukking boven alles
gehaat, en nu gebleken was in de school der revolutie, dat het privaatbezit
de wortel was van uitbuiting en dienstbaarheid, van lediggang en ellende,
waren nu wie dat bezit wilden opheffen niet de echte zonen van zijn geest?
Zijn drang tot de waarheid, zijn zedelijke ernst, zijn sterke demokratische
gezindheid hadden hem gevoerd tot aan de uiterste grenzen der
individualistisch-kleinburgerlijke sociale idealen. Verder was hij niet
gekomen, maar wie ook slechts een stap verder ging, moest de zon van het
socialisme zien opgaan. Dien stap deed Baboeuf.
* * * * *
In die klotsende tijden, dat de staatkundige denkbeelden van Rousseau
leefden in duizenden dappere harten, keerden de menschen zich af van zijn
pogen als kunstenaar. Zij waren onverschillig geworden voor de verinniging
en de verinnerlijking der levens-beelding die hij gezocht en bereikt had,
zij voelden niets voor de uitbeelding van den geheelen, natuurlijken,
mensch. In de literatuur en de kunst heerschte in Frankrijk gedurende de
revolutie het pseudo-klassicisme, het koud-rhetorische, uiterlijk-weidsche,
over-regelmatige, oppervlakkig-cerebrale, zonder lichamelijke aandoening,
zonder innigheid en zonder hartstocht, de richting die hij verfoeid en
bestreden had. Het overstelpt worden door den stroom der gebeurtenissen
van het uiterlijke leven, het zich inspireeren op antieke voorbeelden
maakten de kunst zoo.
Maar bij den aanvang der nieuwe eeuw kwam de omkeer. In haar werk "Over
Literatuur," dat in 1800 verscheen, rekende Mme de Stael, naast
Bernardin de St. Pierre de eerste literaire discipel van Rousseau, met
de klassicistische richting af en vatte de aesthetische neigingen en
denkbeelden van haren meester samen. Men kan haar boek het eerste
manifest van de romantiek noemen, het woord genomen in de meest
algemeene en verstrekkende beteekenis. Sedert dien tijd dronken alle
woord-kunstenaars aan de bronnen die hij ontsloten had. De groote
wereldstroom der literatuur ging langs de banen, waarop hij was
voorgegaan.
Weldra splitste zich die stroom, niet eenmaal, maar vele malen. Wat in
Rousseau onverdeeld had samengewoond, streefde uiteen naar vele
richtingen. Hij was een begin geweest, een stamvader van vele volken,
een moederbekken van vele wateren, zoowel in
|