ievenden patriot, in diens geloof
aan het hoogste wezen en de onsterfelijkheid der ziel, deed de Nationale
Conventie dit geloof plechtig bezweren. Want, meende hij, burgerdeugd,
dat is het opofferen van het persoonlijk belang aan het algemeene, kan
slechts bestaan bij wien overtuigd is na den dood de belooning voor zijn
goede of de straf voor zijn slechte daden te zullen ontvangen.
Toen de heldhaftige poging om een maatschappij van vrijen en gelijken,
een samenleving zonder heeren en zonder knechten te grondvesten op de
basis van het privaat bezit der produktiemiddelen en de kapitalistische
produktie, dat is van ekonomische ongelijkheid en ekonomische
afhankelijkheid, te pletter was geloopen tegen de wanden der
onmogelijkheid, toen de helden die dit onmogelijke hadden gewaagd waren
ondergegaan in tragisch-grootsche worsteling en de edelste krachten der
revolutie waren verbruikt; toen een handvol groote bourgeois, avonturiers
en speculanten de vruchten begonnen te plukken van den heldenmoed, het
lijden, de ongeevenaarde ontberingen en opofferingen, de reusachtige
inspanning van het geheele volk--toen taande ook de invloed van den
grooten denker en droomer, wiens geest de besten in den strijd had bezield.
In schijn vereerden hem ook de nieuwe regeerders, maar alleen in schijn.
Na de Constitueerende en de Wetgevende vergadering, na de Gironde en de
Montagne, na Mme Roland en Robespierre beriepen zich nu op hem de zatte
bourgeois van het Directoire; zij haalden met welgevallen zijn liefde aan
voor orde en rust, om de hunne te rechtvaardigen; zij trachtten den
uitdoovenden geestdrift van het volk op te wekken door het organiseeren
van openbare feesten, zooals hij er toe had aangespoord, maar waarin de
gloed van vaderlandsliefde en de geest van broederlijkheid die ze moest
bezielen, geheel ontbraken. Zij droegen zijn naam op de lippen, zij
droegen niets van zijn wil meer in het hart.
Een man was er in die dagen van uitputting en uitdooving, in wiens
gemoed de revolutionnaire energie haar laatste stralen verzameld had. In
zijn brein was een nieuwe gedachte opengegaan, de gedachte dat politieke
vrijheid en gelijkheid niet verwezenlijkt kon worden dan op den grondslag
van ekonomische gelijkheid, en deze zelve niet kon bloeien dan op den
bodem van gemeenschappelijk bezit der arbeidsmiddelen. Gracchus Baboeuf
heette hij en werd spoedig terechtgesteld. Ook hij beriep zich op Rousseau
evenals alle anderen. En hij mocht dit doen, a
|