de waarheid zeggen, wat hij voor waarheid hield, over de
wereld en over zichzelven. Hij ontzag geen aardsche machten, hij
verzweeg en verbloemde niets van zijn haat voor de rijken, van zijn
afkeer van de brood-dronkenheid, de verkwisting en de wulpschheid, van
zijn verachting voor de beschaving; hij trotseerde de vervolging die hem
als een stuk wild jaagde over de wereld, hij trotseerde den spot en den
hoon die zijn hart van pijn deed ineenkrimpen, telkens ineenkrimpen,
broos dwaas ding van kwetsbaarheid. Hij versmaadde geld en goed om
zichzelf te kunnen zijn, hij wees alle ondersteuning van machtigen af
om vrij te kunnen zeggen wat de innerlijke stem beval. Hij was dikwijls
ziek, dikwijls moe, dikwijls weifelend, dikwijls ontmoedigd, maar dit
zette hij door met stalen wil. En toen hij, in zijn levens-neergang,
niet langer de waarheid over de menschelijke verhoudingen, enkel nog
de waarheid over zichzelven zeggen wilde, ook toen dreef hem diezelfde
prachtige waarheidsliefde, de morgenster en de avondster van elken
waarachtigen kunstenaar. Het was niet zijn schuld dat hij toen
zichzelven zag, en de verhouding van zijn ik tot de menschen, in
wanstaltige verwrongenheid: dat deed de ziekte--maar wel was het zijn
verdienste dat hij, gelijk hij zich zag, zich afbeeldde, zoo scherp
nauwkeurig en volledig als hij kon.
Zoo vloot zijn waarheidsdrang in twee stroomen uit, die een bron voedde:
het levens-bewustzijn in hem eener stijgende klasse, de opkomende
beweging der burgerij in zijn dagen. Stijgende klassen dragen altijd in
hun hart dien edelen waarheidsdrang, durven altijd het leven in de oogen
zien, omdat zij het voelen hun vriend; ondergaande klassen vlieden en
schuwen de waarheid, bedriegen laf anderen en zichzelven, tenzij zij
vervallen in schaamteloos cynisme.
Zijn zaad kwam op nadat hij gestorven was, velerlei zaden! Hij was een
ijverig Bouwman op de akkers der menschheid geweest.
Het was toen de tijd dat het vraagstuk van de omvorming van den staat de
hoofden en de harten vervulde; alle belangstelling, alle warmte, alle
enthousiasme ging naar de politieke en juridische verhoudingen.
De stutsels van den feudaal-absolutistischen staat waren vermolmd, maar
hij beschikte nog over vele machtsmiddelen: om hem terneer te werpen was
nog een worsteling noodig op leven en dood. De klassen die de worsteling
tegen het oude regiem voerden--de intellektueelen, de groote, de
midden- en de kleine burgerij, de arbeiders en de bo
|