zijn innig gevoel en zijn scherp onverbiddelijk denken, en met de gave die
zijn eigen was van innerlijke en uiterlijke ervaring om te scheppen, om te
tooveren tot schoonen droom.
Toen die doordringing en versmelting volkomen was kwam het Gezicht over
hem en het besef ging in hem open, van te zijn geroepen tot het
verdoemen van de levensvormen rondom hem, tot het verkondigen van een
nieuwe levensleer en het uitbeelden van een nieuwe levensgestaltenis.
Hij wist niet wat hij deed, hij was een onbewust revolutionnair, een
onbewust profeet der geweldige omwenteling van de levensverhoudingen
wier nadering den socialen dampkring vervulde met al sterker-wordende
spanning der geesten, groeiende onrust en hunkering. Hij wist niet
waarheen hij gedreven werd, hij wist niet waarheen hij anderen dreef,
hij was een gevolg en een oorzaak, een kracht van omvorming tusschen
andere krachten, hij die zelf meende, o vreemde dwaling, dat de
maatschappij onbewegelijk was. Maar hij verstond het gebod van de
maatschappij-beweging, van den wil der menschheid naar grooter
volkomenheid dat tot hem kwam gelijk het altijd doet, als een gevoel van
zedelijke verplichting in den mensch, een gebod in zijn binnenste. Hij
wist niet dat die stem in hem zelven de stem van opkomende klassen was,
dat zij hem riepen om hun tolk te zijn, om hun onklare denkbeelden die
geboren wilden worden vorm en gestalte te geven,--maar hij hoorde de
roepstem en volgde haar.
Haar volgend, moest hij strijden tegen een stuk van zichzelven, tegen
zijn zwakheden, en somtijds tegen het overstelpend begeeren van zijn
hart. Hij moest strijden tegen zijn gemakzucht, zijn schuchterheid, zijn
liefde voor de zachte glooiingen des levens, tegen zijn contemplatieve
neigingen, zijn droomerigheid, zijn afkeer van stelselmatig denken. Hij
overwon dat alles. Hij, de tuchtelooze, legde zich de tucht op van
onverpoosde inspanning, van omwerken en nog eens omwerken en nog eens
wat hij schreef, tot de meest klare en doordachte uitdrukking van gevoel
en gedachte die hij kon vinden bereikt was; hij de bandelooze, lag zijn
liefste genieting, het drijven op droomen, aan band. Hij was dikwijls
zwak in willen, maar hij was sterk als een reus in alles wat zijn werk
betrof. Twee krachten waren in hem die zijn zwakheid overwonnen: de
gloed van geestdrift voor zijn idealen,--met een anderen naam: de
liefde tot de menschheid,--en het artistiek geweten, de nauwgezetheid
van den kunstenaar.
Hij wilde
|