hij
door de ongerepte krachten in hem. En hij volbracht het, grootendeels.
Tot het laatste toe leed hij zwaar door het gevoel van zijn eenzaamheid,
maar lijdend steeg hij tot deze weemoedige vrede: dat al de haat der
menschen hem het beste niet ontnemen kon, niet het bewustzijn het goede
gewild en gezocht te hebben, niet zijn eigen essentie. Vijf en twintig
jaar lang worstelde hij toen reeds, om aan zijn hart te leeren de blaam,
de minachting, de vijandelijkheid der menschen te verdragen zonder ineen
te krimpen van pijn. Ten laatste leerde het arme over-kwetsbare hart
toch die les, en vond rust in zichzelven. En toen keerde het zoete en
lieflijke droomen dat hij boven alles liefhad nog eenmaal terug.
Zijn laatste boekje, de "Mijmeringen," is doorzichtig van schoonen
weemoed. Nogmaals gaat hij daarin na zijn oorspronkelijken aanleg en
zijn innerlijke ervaringen, hij vermeidt zich in de herinnering aan de
lieflijke uren uit zijn leven, hij bepeinst het wezen der waarheid en de
troost van het berusten in de noodzakelijkheid. Hij had de wijsheid
gewonnen die bij den ouderdom past: het los-zijn van de dingen der
wereld, van gezondheid en ziekte, leven en dood, rijkdom en ellende,
schande en roem. Hij zweefde los en vrij boven de dingen, gelukkig in
den vrede dien hij had gewonnen, zonder begeerten, vol klare rust. Nog
verspreidden in zijn hart de gevoelens die niet sterven als met het
leven zelf, hun zachte gloeden: de liefde tot het eigen ik en de liefde
tot de menschheid, maar hun glans verbleekte als die van sterren in den
dageraad.
Over de "Mijmeringen van den eenzamen Wandelaar" ligt het teer-gouden
waas gespreid, dat aan de fijne klaarte van late najaarsdagen zulk een
tooverachtig-milde, melancholisch-gedempte bekoring geeft. Zij zijn zijn
afscheid van het leven, weemoedig verzoend. Gelukkig de dichter, die
zoo, na veel harde en smartelijke ervaring, zonder wrok, in zachten
weemoed van het leven scheiden kan!
* * * * *
Hij was ouder en zwakker geworden, ook Therese. Zijn gezicht werd te
slecht om muziek te kopieeren, en zij was niet langer in staat voor het
huishouden te zorgen. Armoede bedreigde hen. Hij stelde een soort
smeekschrift op, waarin hij verzocht dat de een of ander hen zou
opnemen, in ruil voor het afstaan van al wat hij bezat. Van alle kanten
bood men hem hulp aan; de jonge marquis de Girardin stelde een paviljoen
op zijn bezitting te Ermenonville in de vallei van M
|