ontmorency te zijner
beschikking. Den 22sten Mei 1778 betrok hij met Therese hun nieuwe
woning: het moest zoo komen dat hij, die zijn leven lang zich verzet had
tegen elke afhankelijk-zijn, zou sterven onder eens anders dak.
Acht dagen nadat Rousseau in Ermenonville was aangekomen, stierf
Voltaire. Hij had er een voorgevoel van, zijn ouden vijand weldra te
zullen volgen: hij voelde alsof hun beider bestaan op geheimzinnige
wijze aan elkaar verbonden was. Hij botaniseerde weer een weinig en was
begonnen het zoontje van zijn gastheer les te geven in botanie. Maar
opnieuw overvielen hem de oude angsten: hij dacht dat hij gevangen
gehouden werd en tobde hoe te ontvluchten. Aan een jongmensch die hem
van uit Parijs bezocht gaf hij een brief mee met het verzoek om een
toevlucht voor hem te zoeken in een der gasthuizen. Hij zag in
Ermenonville zijn ouden vriend en discipel Moultou nog eenmaal terug,
dien hij in geen dertien jaar had gesproken. Onder de overige bezoekers
die daar tot hem doordrongen was een schuchter, sluikharig jongeling, de
stem onzeker, de oogen vol van het bedwongen vuur eener onbeschrijfelijke
vereering. Hij heette Maximiliaan Robespierre.
[Illustratie: ROUSSEAU's GRAF. (naar een oude krijtteekening).]
Den 2den Juli, na een morgenwandeling, voelde Rousseau zich onwel.
Therese, die hem hoorde kermen, kwam aanloopen en vond hem op den grond
liggen; zij hielp hem overeind maar hij viel opnieuw en verwondde zich
bij dien val aan het voorhoofd: dit gaf aanleiding tot 't gerucht dat
hij zelfmoord zou hebben gepleegd. Hij vatte haar handen en drukte die
zonder te spreken; om elf uur 's morgens stierf hij. De Girardin deed
hem begraven op een eilandje in den grooten vijver van het park, gelijk
hij kort voor zijn dood aan zijn gastheer verzocht had, op een avond dat
daar ter zijner eere muziek werd gemaakt. Onder ruischende peppels lag
hij daar.
Dertien jaar later deed de revolutie in triomphantelijke hulde zijn
overblijfselen overbrengen naar 't Pantheon, om te rusten naast die van
zijn grooten tegenstander Voltaire.
* * * * *
Natuur en maatschappij hadden zijn wezen voortgebracht, een blad aan den
boom van het universum. De natuurlijke en de sociale levens-omstandigheden,
de opgehoopte levens-ervaringen van vele voorouders door vele geslachten,
de lucht die zij hadden geademd, het stoffelijk en geestelijk voedsel dat
zij hadden gebruikt, de arbeid dien zij hadden verrich
|