hen, brak hij,
maar hij verkeerde met enkele nieuwe kennissen die hij gemaakt had onder
de letterkundigen en onder de eenvoudige lieden van zijn buurt. Nog
altijd ging van zijn omgang een onbeschrijfelijke bekoring uit, om zijn
mildheid, eenvoud, beminnelijkheid en argeloosheid; hij was altijd een
kind gebleven. Maar zijn ziekelijk wantrouwen kwam telkens boven en als
zijn ergdenkendheid door 't een of ander was opgewekt, stiet hij, in
buien van wrevelige nurkschheid, de menschen van zich die zijn
vermaardheid tot hem had heen getrokken en zijn beminnelijkheid aan hem
verbonden hield. Tusschen hem en de wereld hing het zwarte gordijn van
zijn waan en zijn folterende angsten. De gedachte aan de belagers en de
vervolgers die, zelven onzichtbaar, altijd op hem loerden, liet hem geen
rust. Hij kon geen woord zeggen, geen stap doen, geen voornemen opvatten
dat hun niet werd overgebracht. In schijn leefde hij vrij tusschen zijn
medemenschen, maar in werkelijkheid was hij afgesneden van zijns
gelijken, eenzamer in het groote Parijs dan te midden van dichte wouden
of in de donkerte van een grot. Hij wist niets van wat om hem heen
gebeurde; beladen met onzichtbare ketenen, omringd door wanden van
ondoordringbare duisternis, was hij levend begraven tusschen de levenden.
Waar hij binnentrad, vloden de menschen hem als een melaatsche, of weken
schuw terug en staarden hem aan. Men had hem bekend gemaakt bij alle
bestellers, kommiezen, ordebewakers, waterdragers, spionnen, barbiers,
bedienden, colporteurs en boekverkoopers van Parijs; verlangde hij een
boek of iets dergelijks, het was in de geheele stad niet te vinden; de
schoenpoetsers weigerden hem hun diensten, de veerlieden wilden hem niet
overzetten. Steeds meer kategorieen van personen hadden de machtige
samenzweerders, die sedert de dagen van de Hermitage tegen hem
komplotteerden, met minister Choiseul aan 't hoofd, in hun duivelschen
bond betrokken: de aanzienlijken, de letterkundigen, de geneesheeren, de
vrouwen van de wereld, alle die openbare ambten bekleedden en invloed
hadden op de publieke opinie. Alleen 's nachts, als zijn vijanden sliepen,
verslapte hun waakzaamheid; alleen dan kon hij vrijuit spreken zonder
beluisterd te worden en bespied. Zoo voelde hij zich, zoo beschrijft hij
zijn toestand in dat aangrijpend gedenkboek van zijn waan en zijn
geestelijke omnachting, maar ook van zijn zachtmoedigheid en
waarachtigheid, de "Dialogen."
Toen hij in Parijs terugkwam, h
|