oeningen, het bood dan den aanblik van
iets onbeschrijfelijk beminnelijks, fijns, aandoenlijks, eerbied en
medelijden opwekkend. In zijn nabijheid stond een spinet waar hij af en
toe melodieen op probeerde. Twee bedjes, evenals de wanden van 't
vertrek bedekt met een wit-en-blauw gestreept katoentje; een latafel,
een tafel en een paar stoelen vormden het geheele ameublement. Aan de
wanden hingen kaarten van het woud en het park van Montmorency, waar hij
gewoond had, en een gravure die den koning van Engeland voorstelde, zijn
vroegeren weldoener. Zijn vrouw zat te naaien; in een kooitje, aan 't
plafond bevestigd, zong een kanarie; op 't kozijn van 't venster, dat
aan den straatkant openstond, kwamen musschen brood oppikken; voor 't
raam van 't andere kamertje stonden potten met planten, gelijk de natuur
ze voortbrengt. Over het kleine interieur lag een waas van reinheid,
vrede en eenvoud, die 't hart goed deed."
Zoo bracht hij zijn ouden dag door in een omgeving, niet ongelijk aan
die waarin hij zijn kindsheid had doorgebracht, toen zijn tante hem de
oude simpele wijsjes voorzong, die hij in de "Bekentenissen" heeft
herdacht. En dit was overeenkomstig zijn verlangen. In zijn voorlaatste
werk, de "Dialogen," wenschte hij zich zelven geluk met het feit, "van
in zijn ouderdom ongeveer tot den staat teruggekeerd te zijn waarin hij
geboren was, zonder in den loop des levens ooit veel gedaald of gestegen
te zijn."
Zijn leven was gelijkmatig en geregeld ingedeeld. De morgenuren
besteedde hij aan 't kopieeren van muziek en 't drogen, schikken en
opplakken van planten. Hij deed dit keurig netjes, met de uiterste
zorgvuldigheid; de aldus toebereide bladen lijstte hij in en gaf ze aan
dezen en genen ten geschenke. Ook maakte hij weer muziek en komponeerde
in die jaren een groot aantal liedjes bij woorden van anderen; hij
betitelde die verzameling "Vertroostingen in de ellende van mijn
bestaan." In den middag bezocht hij 't een of andere koffiehuis, om de
nieuwsbladen te lezen en schaak te spelen; of maakte groote wandelingen
in de omstreken van Parijs; tot het laatst van zijn leven bleef hij een
hartstochtelijk voetganger. Een heel voorjaar lang liep hij iederen dag
twee uur ver om den nachtegaal te hooren zingen; zijn grootste vreugd
was 't gezicht op den Mont-Valerien bij zonsondergang. Hij genoot nu
een goede gezondheid, zijn kwaal scheen met de jaren verdwenen te zijn.
Met bijna al zijn oude vrienden, vooral de vrouwen onder
|