steel opleverden te zijner beschikking werd gesteld,
hij kon nog geen maaltje groenten of vruchten op tafel krijgen. Aan Mme
de Luxembourg, met wie hij alle briefwisseling sedert lang had
afgebroken, verzocht hij bij den prins voor hem te willen pleiten, dat
hij het kasteel verlaten mocht. Hij verbeeldde zich dat de tuinman, de
bedienden, de buren, de dorpsgeestelijke allen door Hume omgekocht waren
en dag en nacht op hem loerden om hem te verderven; dat alle uitgangen
opzettelijk gesloten werden, wanneer hij uit wilde gaan enz. De
eenzaamheid, het volkomen gebrek aan afleiding en aan bezigheid--hij
sprak niemand, las haast niet, deed niet anders dan wat botaniseeren en
een weinig aan zijn "Bekentenissen" schrijven--werkte weer even slecht
op hem als in Wootton. Juist de vreemde stilte en leegte om hem heen
maakte zijn getob erger, hij matte zich af om te begrijpen wat zijn
vijanden toch van hem wilden, hoe de onzichtbare draden die zij
gesponnen hadden liepen. Weer vreesde hij, evenals in Wootton, door de
boeren van den omtrek mishandeld te zullen worden: die nachtelijke
schrik in Motiers had hem een knauw gegeven, waarvan hij nooit bekwam.
Openlijke vervolging zou hem in zeker opzicht tot bedaren gebracht
hebben: zij was een ziekelijke behoefte voor hem geworden; hoe meer
men hem met rust liet, hoe grooter zijn onrust werd. Bij oogenblikken
schijnt hij zijn toestand bewust geweest te zijn; aan den trouwen du
Peyrou, die hem eerst in Meudon, later in Trye was komen opzoeken,
schreef hij: "het is niet duidelijk wat 't ergst behandeling noodig
heeft, mijn lichaam of mijn geest."
Intusschen bleven zijn geestelijke vermogens volkomen ongerept zoodra
het feiten of gedachten-gangen betrof die hem niet direkt aangingen.
Zijn geestverwanten uit Geneve--waar de inwendige beroeringen
voortduurden, en Voltaire voortging met hem te bezwadderen en te
hoonen--wonnen gedurende zijn verblijf in Trye herhaaldelijk zijn raad
in. De twisten waren toen op zijn hoogst gestegen; burgeroorlog of de
inmenging der mogendheden scheen onvermijdelijk. Zijn antwoorden waren
gematigd en droegen sterke sporen van het sociaal conservatisme, dat
zich in den regel bij het stijgen der jaren openbaart. Hij ried hun een
schikking te aanvaarden, iets te laten vallen van hun eischen ten bate
van het algemeen welzijn; hij wendde zich even beslist tegen het
standpunt der "ongebreidelde demokratie" van de algemeene vergadering,
als tegen dat der "hevige arist
|