en uitgenoodigd, om een grondwet voor het eiland te ontwerpen.
Soms maakte hij zich vroolijk over al dat verbranden van zijn boeken;
"'t wordt zoo kinderachtig, dat ik er om moet lachen," schreef hij; soms
gaf hij toe, zich diep-geschokt en rampzalig te voelen. "Mijn zedelijk
leven is ten einde," schreef hij in Februari; "het beste deel van
mijzelf is reeds gestorven, de menschen vermogen niets meer op mij,
en ik beschouw al die barbaarsche magistraten als zoovele wurmeft die
knagen aan mijn lijk." Maar dan rees zijn mannelijkheid weer in hem op,
de oude kracht diep-geworteld in zijn wezen, zijn strijd-instinkt. "Gij
zijt getuige, mijnheer," schreef hij in Maart, "dat ik de wapens met
vreugde had neergelegd. Zoo men mij noodzaakt ze weer op te nemen, zal
ik ze opnemen, want ik wil mij niet tegen den grond laten slaan: dit
punt staat voor mij boven alle bedenking vast."
Zoo leed hij slingering des gemoeds en sloopende onzekerheid, het deel
van den mensch die beklemd raakt tusschen de dingen, en niet eenen weg
klaar en helder, als den goeden, rechten, waren, voor zich ziet. Ten
slotte besloot hij toch, tegen alle raadgevingen in, in Motiers te
blijven tot de storm voorbij was: hoe krachteloos en ellendig hij zich
dikwijls voelde, hij moest trotseeren, hij kon niet anders, gaan loopen
kon hij niet.
Montmollin, van uit Geneve opgestookt, ageerde nu heftig tegen hem en
beschuldigde hem in een brochure de belofte, waarop hij hem tot het
heilig avondmaal had toegelaten, gebroken te hebben; Rousseau antwoordde
in een langen brief, voor de openbaarheid bestemd, aan zijn vriend du
Peyrou. Er verschenen nog meer brochures, over en weer werden allerlei
persoonlijke kwesties in den strijd gehaald, de streek was in rep en
roer. Op den 1sten September verklaarde de predikant van af den kansel,
dat zoo de kuiperijen der overheid tegen hem niet ophielden, hij de
gemeente zou verlaten; in zijn preek trok hij met duidelijke
toespelingen heftig tegen Rousseau van leer. Dat bracht de gemoederen op
't kookpunt. Een week na die preek--het was net kermis--werd zijn huis
's nachts met steenen gebombardeerd; een er van drong door de ruiten der
galerij tot in zijn slaapkamer; de ambachtsheer werd gehaald, er werden
posten voor de deur gesteld, om het huis te bewaken.
Daags daarop verliet Rousseau Motiers: de strijd was beslist, de domine's
hadden met hulp van de domme massa overwonnen. Het was ook tegen de rede,
dat de geest van 't vrije den
|