lleen ben. Behalve de botanie blijft mij nog een
bezigheid, die mij zeer dierbaar is en waaraan ik mij elken dag met meer
genoegen wijd. Er is hier een man van mijn kennis, en dien ik gaarne
beter kennen wil. De omgang met hem zal mij weerhouden van eenigen
anderen te wenschen. Ik heb achting genoeg voor hem om de
vertrouwelijkheid waartoe hij mij noodigt niet te vreezen; en daar hij
evenzeer als ik door de menschen mishandeld is, zullen wij elkaar
troosten over den smaad dien zij ons aandoen, in 't hart van onzen
vriend lezend, dat hij dien niet heeft verdiend."
In den winter van 66-67 besloot Rousseau Wootton te verlaten; hij dacht
er over in Londen een woning te huren; misschien hoopte hij, dat zijn
vijanden daar niet zoo makkelijk zijn correspondentie zouden kunnen
onderscheppen, misschien dreef Therese hem tot dit besluit, om toch maar
uit 't gehate buitenhuis weg te komen. De verhouding tusschen haar en de
dienstboden werd onhoudbaar; en het voortdurend gekrakeel zal natuurlijk
ook slecht op Rousseau gewerkt hebben. Eind April schreef hij aan Mr.
Davenport om dien dank te zeggen voor zijn nobele gastvrijheid; maar de
eer verbood hem, langer onder zijn dak te verwijlen. Den eersten Mei
verliet hij Wootton in alle stilte; hij had geen geld bij zich en
betaalde in de herbergen met stukken van een zilveren tafelservies.
Therese vergezelde hem. Zijn doel was naar Dover te gaan, maar hij
vergiste zich in de richting, verdwaalde, en kwam te land in Spalding,
in Lincolnshire. Vandaar uit schreef hij, zich waarschijnlijk grenzeloos
ongelukkig en verlaten voelend na 't ronddwalen in een land waar niemand
hem verstond, weer aan Mr. Davenport en vroeg hem vergunning, naar
Wootton terug te mogen keeren, maar toen zijn gastheer den armen
zwerveling in Spalding liet zoeken, was hij alreeds vertrokken. Onrust
dreef hem voort: hij verbeeldde zich, dat de Engelschen hem gevangen
wilden houden en slechts een inval der Franschen hem bevrijden kon; hij
was volslagen in de war. Toen hij na lang zwerven ten slotte Dover toch
bereikte, richtte hij een smeekbrief tot den kanselier met het verzoek
hem ongehinderd te laten vertrekken: hij zou zwijgen over Hume en niet
verder schrijven aan zijn gedenkschriften. Van af een heuveltje hield
hij een toespraak tot 't volk. Dienzelfden avond scheepte hij zich met
Therese in naar Calais.
Op franschen grond kwam hij een weinig tot zichzelven: hij erkende
later, gedurende dien tocht door Engeland
|