mensch in zijn omstandigheden zou door dezen harteloozen spot ontstemd
geworden zijn; hoeveel te meer een overprikkeld zenuwlijder, in wien de
nietigste aanleiding de schromelijkste irritatie te voorschijn riep. Hij
hield d'Alembert, dien hij wegens diens intimiteit met Voltaire in hooge
mate wantrouwde, voor den schrijver, en was overtuigd dat ook Hume er de
hand in had gehad. Geheel schoot hij met dit vermoeden den bal niet mis:
dat Hume van den brief afwist, is zeker, en waarschijnlijk, dat hij aan
de grap medeplichtig was.[53] Is dit werkelijk zoo, dan moet men 't op
zijn zachtst grof van Hume noemen, dat hij, die tegenover Rousseau zich
voordeed als vol bewondering, sympathie en affektie, zich achter zijn
rug vroolijk maakte over zijn ellendige omstandigheden.
Er was nog meer, wat de ergdenkendheid van Rousseau moest prikkelen. Als
zijn voornaamste hater en vervolger beschouwde hij, behalve de vroegere
vrienden waarmee hij gebrouilleerd was: Grimm, Diderot, Mme d'Epinay,
natuurlijk Voltaire en diens onmiddellijke omgeving. Nu wilde het
toeval, dat een zoon van dokter Tronchin, die en als geneesheer van Mme
d'Epinay en Voltaire en als broer van den procureur-generaal, den
schrijver der "Lettres de la Campagne," bij Rousseau bijzonder verdacht
moest zijn, in Londen bij Hume logeerde. Sedert Rousseau dit wist--hij
zelf was toen reeds niet meer te Londen--stond het voor hem vast, dat
Hume met zijn vijanden heulde.
Hume had hem aanvankelijk,--tegen zijn zin, hij zelf drong aan op
grooter afzondering,--ingekwartierd in Chiswick, een dorpje in de buurt
van Londen; daar voegde Therese, die onder de hoede van den engelschen
letterkundige Boswell het Kanaal was overgestoken, zich weer bij hem.
Maar hij wilde verder weg van de stad en van de menschen, geheel buiten
zijn, in de eenzaamheid. Hij had de keus tusschen verschillende plaatsen;
na eenige weifeling besloot hij om het aanbod van een zekeren Mr.
Davenport, een vriend van Hume, aan te nemen, die een kasteeltje in het
oosten van Wales, ongeveer vijftig mijl van Londen, ter zijner beschikking
stelde. Hij zou daar geheel vrij zijn: de heer des huizes met zijn gezin
kwam er maar enkele weken in het jaar.
In Maart betrokken Rousseau en Therese hun nieuw verblijf. Het buiten
lag in een prachtige streek, ter halver hoogte op een heuvel. Het huis
was geriefelijk ingericht, zooals de engelsche landhuizen zijn, en
maakte op Rousseau een prettigen indruk. De wandelingen in de
|