e laag; zij werd nageroepen en
nagebauwd. Rousseau zelf hoorde op zijn wandelingen, inplaats van den
vroegeren minzamen groet, nog slechts beleedigingen, verwenschingen,
bedreigingen hem neer te zullen schieten. Men vertelde dat hij op zijn
botanische tochten kwaadaardige planten zocht, om mensch en dier te
schaden; men zeide dat hij ontkende dat vrouwen een ziel hebben; men
schold hem voor den anti-christ. Mme de Verdelin, die hem in Motiers
bezocht, kwam zoo onder den indruk van de vijandelijke stemming der
bevolking, dat zij hem bezwoer de wijk te nemen naar Engeland, en aan
David Hume verzocht een toevlucht voor hem te vinden.
Natuurlijk was niet alleen het smaadschrift van Voltaire oorzaak van de
vijandelijkheid der bevolking, de felle campagne der predikanten droeg
hier eveneens toe bij. Na de verschijning der "Brieven uit de Bergen"
kreeg Rousseau de organisatie van het protestantisme op zijn lijf.
De "eerwaardige klasse," dat is de vereeniging der predikanten van
Neuchatel, verzocht den Raad van het vorstendom om de "Brieven" en hun
schrijver te vervolgen en gelastte den domine van Motiers, om Rousseau
voor den kerkeraad te dagen ten einde hem uit de kerk te stooten.
Montmollin, een goedhartig en vriendelijk man, algemeen bemind in zijn
gemeente, maar zwak van karakter en gemakkelijk te beinvloeden,
probeerde nog tot een schikking te komen: hij verzocht Rousseau ten
einde schandaal te voorkomen, met Paschen vrijwillig van het avondmaal
weg te blijven. Rousseau weigerde beslist: hij vond zichzelf immers een
uitstekend protestant, dus had hij het recht daaraan deel te nemen.
Daarbij kwam zijn koppigheid in het spel. Zijn wil, zoo machteloos in
het najagen en vasthouden, was grenzeloos-sterk in het weerstand-bieden:
alle machten ter wereld vermochten hem niet te doen buigen als hij niet
wou. Toegeven scheen hem in dit geval lafhartig: hij wilde binnen of
buiten zijn, in vrede of oorlog, wolf of schaap. Ook de ambachtsheer van
Motiers trachtte hem tot een verklaring te bewegen die de "eerwaardige
klasse" gerust zou stellen. Vergeefs: Rousseau wilde niet anders verklaren,
als dit: "hij zou voortgaan met in zijn gevoelens en door zijn handelingen
het geluk te bewijzen, dat het lidmaatschap van de kerkelijke gemeenschap
hem verschafte." Na deze verklaring moest de zaak natuurlijk haar loop
hebben.
Rousseau werd voor den kerkeraad van Motiers gedaagd, een zestal boeren.
Hij stelde zijn verdediging op schrift en leerd
|