verzijde was het uitzicht vrij; hij zag
naar een waterval die zich van de bergen stortte. Het huis had op de
bovenverdieping een soort houten galerij of overdekt balcon, waar hij in
de zon kon zitten, of heen en weer loopen bij slecht weer. Ook zat hij
dikwijls op de bank voor zijn deur, naar dorpstrant, kantjes te knoopen
zooals de vrouwen van 't dorp ze maakten: hij hield er van, wat met zijn
handen te doen onder 't praten. In den winter was hij meest door zijn
kwaal aan huis gebonden; dat was de laatste jaren in Montmorency ook
zoo geweest. 's Zomers stelde hij zich voor dit gedwongen thuiszitten
schadeloos: dan wandelde hij veel, blootshoofds, maakte groote zwerf- en
ontdekkingstochten in de bergen, soms alleen, soms met anderen. Op die
tochten genoot hij volop, was beminnelijk en vrolijk. Zijn metgezellen
waren een en al verbazing dat de menschenschuwe misanthroop waarvoor hij
doorging zoo gezellig en goedgeluimd kon zijn. Dicht achter Motiers
vorkte het dal; die verleng-dalen boden vele bekoorlijke uitzichten;
het land was vol romantische bijzonderheden. Door de dalen huppelden
zilveren beken, van de flanken der bergen sprongen brullende watervallen,
de kruinen der hooge dennen, die kleine, zwarte nietigheden schenen van
uit de diepte der vallei, wuifden lommer, en ver verscholen, opschuimend
uit een wildernis van bemoste rotsblokken, waar frissche koelte woonde in
de heetste zomerdagen, ontsprong 't snelle riviertje dat door 't hoofddal
stroomde: de forellenrijke Reuss.
Wandelen in een mooi land was altijd zijn liefste uitspanning geweest;
heerlijk genot, zoete verrukking zogen zijn zinnen uit vormen, kleuren,
geluid en geur. Nu hij ouder werd en aandachtiger, voldeed de aangename
gewaarwording alleen hem niet langer: hij begon al meer de afzonderlijke
natuur-dingen opzettelijk waar te nemen, nauwkeurig te beschouwen en te
vergelijken. In de verte zag hij slecht, maar dichtbij zeer scherp, en
dit maakte dat de planten en kruiden aan zijn voeten in hooge mate zijn
aandacht wekten. Hij voelde een inzinking in zijn gemoed, een soort
leegte, nu de krachtige drang, het groote enthousiasme dat hem twaalf
jaar lang had opgetild en gedragen, gebroken was. Voor een deel zal dat
gevoel wel een gevolg van geestelijke uitputting geweest zijn; hij had
ontzettend veel van zich gevergd in dat lange tijdvak van ononderbroken
gedachtespanning, en daarbij kwamen het verdriet en de teleurstelling
die hij ondervond. Al wat hij deed
|