j kon het onmiddellijk betrekken. Rousseau nam haar
aanbod aan; den 10den Juli, ruim een maand na zijn vlucht uit
Montmorency, kwam hij in Motiers aan. Weldra voegde Therese zich bij
hem; tranen van teedere vreugde vloeiden, toen zij elkander terugzagen.
Motiers, in onze dagen bekend door groote asphaltmijnen, ligt in den
Jura in een hoog en woest dal, dat door begroeide hellingen ingesloten
van noord naar zuid loopt. Het dal is tamelijk breed, ruim een half uur
gaans, maar de donkere dennebosschen die aan beide zijden tegen de
steilte der bergen opklimmen, geven het een somber aanzien. De ligging
van noord naar zuid maakt dat de zon zich in de wintermaanden maar heel
kort boven den rand der bergwanden vertoont. De kom van het dal is kaal,
ook langs de oevers van het bergstroompje de Reuss groeien geen boomen.
Het klimaat is streng, de winter duurt lang, de sneeuwval begint in
Oktober en tot Mei blijft de sneeuw in het dal en op de bergen rondom
liggen. De huizen ziet men aan, dat ze er op ingericht zijn de
gebeurlijkheden van een ruw bergklimaat te trotseeren: het zijn zware,
massieve steenklompen--woning, stallen en schuren onder een dak--met
weinige kleine vensters en deuren, norsch-afgesloten tegen een
onvriendelijke buitenwereld. Behalve in de hoofdstraat, staan zij aan
ongeplaveide wegen onregelmatig verspreid.
Ook thans nog nu het elektrisch licht, dat Motiers als bijna elk
zwitsersch dorp bezit, het sinister uitzicht dat de massaal-onbehouwen
huisgevaarten en de verlaten soppige wegen bij avond opleveren, wat
opvrolijkt, en het hijgend knarsend bergspoortje dat het dal inkruipt,
de voorstelling wekt van verbinding met de menschenwereld en verkeer,
voelt de vreemdeling die het dorp betreedt in den regenachtigen
avondschemer een huivering van beklemming, als hij denkt van voorgoed te
moeten leven in de trieste, niet grootsche maar kale eenzaamheid van dit
onvriendelijke dal, tusschen donkere hellingen ingesloten ver van den
lach der natuur en haar lieflijkheid, en heel den langen winter hunkerend
vergeefs naar een groet der zon.
Rousseau voelde het drukkende van de omgeving, physiek en moreel; vooral
leed hij, die zon en warmte liefhad, onder den eindeloozen winter. Maar
toch ging hij houden van het land en de natuur gaf hem vele genotvolle
oogenblikken. De streek was romantisch en elk romantisch landschap
boeide en bekoorde hem. Zijn woning stond op den hoek van de hoofdstraat
en een breede landweg: aan de o
|