zich de herinnering aan de zorgelooze bekoring en
de vroolijke gulheid der naturalwirtschaft, waarvan in de zwitsersche
bergen nog sporen over waren. Hij was ruimer van blik dan de
encyclopedisten, die geheel opgingen in bewondering voor het beginnend
kapitalisme, die elke vorm van samenleving behalve de burgerlijke
verachtten en verwierpen.
Hij was ook veel meer dan zij een mensch van het instinkt-matige leven.
Achter de voorgronden van zijn klein-burgerlijk bewustzijn--dat
voornamelijk zijn gedachten over den staat, over den eigendom, over het
huisgezin bepaalde,--rees in het onder-bewuste, uit de diepten van zijn
organisme, een woeste, chaotische wereld van wilde begeerten, duister,
vormloos, geweldig zich rekkend omhoog. Oer-aandriften leven in den
mensch die nimmer vergaan, begeerte om los te komen van alle spangen en
breidels van het maatschappelijk leven, om te zwerven en te zwelgen in
vrijheid, stemmen uit een lang ondergegaan verleden, dat hij hoort
roepen door zijn bloed. Dan droomt hij van den natuurstaat en van
terugkeeren tot de natuur. Deze stemmen hoorde ook hij, de groote
droomer: zwerf-instinct was in hem, verlangen naar het ongebonden leven
der wildheid, hunkering heen te breken door den dam, den zelf-gemaakte,
die den mensch altijd omgeeft, zich altijd stelt tusschen hem en de
groote moeder natuur: het maatschappelijk milieu. Hunkering zich een
te voelen met het universum, zijn aangezicht te drukken tegen het
aangezicht der aarde, haar wateren en winden te voelen loopen over zijn
lijf, een brok natuur te zijn tusschen andere natuurbrokken. En de stem
van deze aandriften, die de achtergronden en de diepe ravijnen en de
weggezonken oerlagen waren van zijn bewustzijn, mengde zich met de stem
zijner maatschappelijke aspiraties en gaf aan zijn dreunend woord een
vreemdwilde fascinatie van ontzaggelijk heimwee en buiten-maatschappelijke
ondoorgrondelijkheid.
[Illustratie: ROUSSEAU AAN HET BOTANISEEREN. (Krijtteekening van Rosalie
Jenvernay 1801).]
NOTEN:
[30] Haar meest bekende werk zijn de "Memoires de Madame d'Epinay," die
langen tijd gegolden hebben als een der beste bronnen voor het leven van
Rousseau in de jaren omstreeks 1750. De onderzoekingen van Fr. Macdonald
(Frederika Macdonald, A new criticism) hebben aan 't licht gebracht, dat
deze z.g. memoires een roman-pamphlet zijn, het eindresultaat van een
lange letterkundige machinatie tusschen Mme d'Epinay, Grimm en Diderot,
dus ten opzicht
|