esterkaste, geen afzonderlijke klasse van intellektueelen. De
burgers zijn niet allen gelijk in aanzien en vermogen, maar de verschillen
tusschen hen zijn gering: waar zij dreigen toe te nemen grijpt de overheid
in en herstelt de bedreigde gelijkheid. De intellektueele tegenstellingen
zijn niet grooter dan de sociale: evenmin als in kapitalisten en
proletariers, zijn de burgers verdeeld in hand- en hersen-arbeiders. Allen
nemen deel aan de produktie, allen hebben deel aan de kultuurschatten der
menschheid en het bestieren van het gemeenebest.
De zeden zijn eenvoudig, maar niet spartaansch. Er is geen weelde of
overdaad, maar er is overvloed van al wat noodig is tot een behagelijk
leven. Kalme tevredenheid en broederlijke zin vervullen de harten dezer
menschen, zacht en gelijkmatig vlieden hun dagen voort in rustigen
arbeid en blijde ontspanning. Hun harten verheffen zich dankbaar tot den
schepper aller dingen, den oorsprong des levens; niet in tempels eeren
zij hem, geen menschelijke of goddelijke middelaars hebben zij tusschen
zich en het opperwezen noodig; hun godsdienst eischt geen leege
ceremonien; in de eenzaamheid der natuur brengen zij God hulde, en
dienen hem door de zedewet te vervullen, die hij in hun harten heeft
gegrift.
Welig bloeit, in de omschaduwde sfeer van het huiselijk leven, de teere
plant van menschelijk geluk. Liefde drijft ranken en bloesems tusschen
jongemannen en meisjes, tusschen ouders en kinderen, tusschen broers en
zusters, tusschen magen en vrienden. Men eert den ouderdom om de gaven
die hij bezit van raad en wijsheid. Uit de zilverige stilte van het huis
glanst den man als hij heem-keert een klaren glimlach tegen: over den
rozigen zuigeling buigt zich het zachte gelaat der aanminnige vrouw.
Vrolijk en vrij dartelen de krachtige bloeiende kinderen, genietend in
wilde zorgenlooze uitgelatenheid hun jeugd.
Werkzaam leeft het volk, de massa der burgers, winnend door dagelijkschen
arbeid het dagelijksch brood, maar niet slovend als knechten. Het brood,
door arbeid gewonnen, wordt met vreugde gegeten. Als het jaar zich wendt
van winterslaap naar nieuwe beloften, als de Mei lacht over de beemden,
als de oogst in de schuren gestapeld wordt, of de wijndruif geperst tot
geurigen most, dan verheugt zich het landvolk en verzamelt zich tot
feesten. In de steden uit zich de levenskracht en levensvreugd der burgers
in velerlei wedstrijden van de in schieten, worstelen, roeien en zwemmen
bedrevenen.
|