nd; daarom
moet hij het liefhebben boven andere landen en er leven. Mocht hij er
geroepen worden tot het vervullen van openbare ambten, dan is hij
verplicht te gehoorzamen, ook al valt 't hem zwaar zijn vrij en
verborgen leven prijs te geven.--Zoo duikt op het einde van den "Emile,"
in den "abstrakten mensch," de burger, het lid eener politieke
gemeenschap toch weer op.
Het doel der opvoeding is dus: een mensch voort te brengen die boven het
leven staat en toch er in. Er boven, doordat hij vrij is van de prikkels
die zijn medemenschen brengen tot handelen: ijdelheid, eerzucht,
winstbejag; er in, doordat plichtsgevoel en meegevoel hem bestemmen,
tusschen zijn naasten te leven en ze te dienen.
Hoe wordt nu dit doel bereikt?
Rousseau stelt zich voor door een leiding, die telkens aansluit bij de
veranderende behoeften en de voortschrijdende vermogens van het kind.
Hij verdeelt den ontwikkelingsgang van de geboorte tot aan den volwassen
leeftijd in vier phasen of tijdvakken, die elk een verschillende
behandeling door den opvoeder vereischen. Tot aan het zevende levensjaar
behoort het kind geheel aan de moeder; vanaf dien tijd tot aan het
dertiende zijn aanschouwing en zintuiglijke ervaring zijn eenige
leermeesters; hoogstens leert het lezen, schrijven en rekenen. Dit is
het tijdperk der lichamelijke vorming. Opzettelijk door den opvoeder
teweeggebrachte omstandigheden, comedietjes waarin het kind een rol
vervult zonder het te weten (waar blijft hier de natuur en de afkeer van
elk positief ingrijpen?) brengen het de abstrakte begrippen, b.v. het
eigendomsbegrip, beter bij, dan de uitvoerigste redeneering zou vermogen
te doen. Geen belooningen, geen prikkels van eerzucht en ijdelheid, geen
straffen, behalve die ontspringen uit de konsekwenties van de eigen
daden van het kind, en die het als zoodanig voelt.
Met het dertiende jaar begint een nieuwe phase in de opvoeding: de
utilitarische. Het verstand van het kind is nu voldoende gevormd, dan
dat het zich bij zijn handelingen kan laten leiden door redelijk
eigenbelang. Bij alles wat het doet en leert, wordt hem ingeprent dat
het dient tot zijn eigen bestwil, want dit kan het begrijpen; zoo leert
Emile het deel der deugd uitoefenen dat betrekking heeft op zijn eigen
ik: vlijt, matigheid, geduld, flinkheid, zelfbeheersching. Dit is het
tijdvak bestemd voor de studie van het praktische leven en der
natuurkunde. Rousseau verwerpt de z.n. "humanistische" studie, de kennis
de
|