itters hun voorrechten, aan de rijken hun inkomen zou ontnemen.
Wat moest er dan worden van hem die niet verstond te werken? Wie als
knaap een vak had geleerd, zou gevrijwaard zijn voor gebrek en ellende.
Rousseau zag de maatschappelijke katastrophe vooruit, die vele van de
zonen der verwende aristokraten zou doemen in den vreemde een karig stuk
brood te verdienen met vertalen, lesgeven of handenwerk. Maar wat hij
niet vooruitzag was hoe zijn abstrakte ideaal-mensch, overal bruikbaar
en van alle markten thuis, eenmaal belichaamd zou worden in het zeer
weinig ideale, maar verwonderlijk energieke, praktische en vindingrijke
nationale type der modern-kapitalistische maatschappij bij
uitnemendheid, den burger der Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Er
was, voor hem zelve onbewust, ook een sterk groot-burgerlijk element in
zijn abstraktie van dien rappen, algemeen bruikbaren mensch.
Dit dus wat aangaat het aktieve doel der opvoeding. Wat het passieve
betreft: berusting in de natuurlijke en de maatschappelijke
noodzakelijkheid, wij proeven uit haar zijn bewondering der stoicijnsche
wijsbegeerte, wij herkennen den veel-geslingerde, die aan zich zelve
heeft ervaren, hoe geduldig dragen vaak de beste medicijn is tegen
lichamelijke en geestelijke smart, hoe de kunst van niet te handelen,
wanneer wij niet weten wat te doen, de hoogste wijsheid kan wezen." De
levenskunst die de levenswijze zijnen discipel wil leeren is matiging,
het beheerschen zijner driften en aandoeningen. "Wat ons door de natuur
verboden wordt is om onze begeerten verder uit te strekken dan onze
krachten. Wat ons door de rede verboden wordt, is te willen wat wij niet
kunnen verkrijgen, wat ons door het geweten verboden wordt, is
verzoeking niet te kunnen weerstaan." Wie zijn hartstochten beheerscht,
zijn begeerten matigt, de noodzakelijkheid te gehoorzamen aan de wet en
te buigen voor de natuurmachten gevoelt als vrijheid, wie zich thuis
voelt onder de menschen, omdat zij zijn broeders zijn, en in de
eenzaamheid thuis, omdat hij er zichzelven vindt, die alleen leeft
waarlijk onafhankelijk. Dit philosophisch element der opvoeding slaat
zoo in bij Emile; man geworden, gevoelt hij zich zoo los van alle
wereldsche banden, zoo onverschillig voor stand, fortuin, eer en
aanzien, zoo op en top een burger niet van zijn vaderland maar van de
wereld, dat de meester hem tegen overdrijving waarschuwen moet. De
mensch, leert hij hem, heeft verplichting aan zijn geboortela
|