kweeken. Rousseau leerde van vele zijner
voorgangers, van Rabelais natuurlijk, van Fenelon, van Rollin en Fleuri;
maar meer dan van al deze toch van den engelschman Locke. Het
menschenslag van flinke, stevige, pittige, oprechte engelsche squires,
dat Locke door zijn opvoedingsstelsel wilde voortbrengen, was tamelijk
verwant aan het menschen-ideaal van Rousseau. Alleen was zijn ideaal
meer poetisch en meer philosophisch en algemeener, minder
nationaal-beperkt.
Rousseau zoowel als Locke gingen met hun voorstellen tegen het gewone
opvoeding-stelsel der jongens en meisjes uit de adellijke klassen in.
Deze had tot doel, mannen en vrouwen van de wereld te kweeken, geschikt
om te schitteren in de salons, de eigenlijke brandpunten van het leven
der maatschappelijke parasieten van den tijd; verfijnde en smaakvolle
doenieten, hoffelijke heertjes die door hun gladde tong en hoofsche
manieren aan de dames wisten te behagen, geestige dametjes, die de kunst
verstonden van deze saletjonkers aan te trekken en met ze te spelen.
Heertjes en dametjes moest de opvoeding voortbrengen, geen mannen en
vrouwen, geen menschen.
Om pasklaar gemaakt te worden voor hun maatschappelijke bestemming,
moesten de kinderen natuurlijk al vroeg gedrild en gefatsoeneerd worden.
Spontaniteit, dartelheid, natuurlijke levendigheid, uitbundig-pleizier-
hebben was uit den booze, springen en hollen verboden; hoe sneller en
volkomener de arme wezentjes tot apen der volwassenen werden gemaakt,
des te beter was de opvoeding gelukt. Het familie-leven bestond in de
hoogere kringen feitelijk niet meer, de kinderen kenden hun ouders
nauwelijks; zij werden van af hun geboorte aan de zorgen van vreemden
toevertrouwd: eerst aan een min, later aan gouverneurs en gouvernantes.
Soms mochten ze, keurig gekleed, gekapt, gepoederd, geparfumeerd, de
jongetjes met een miniatuurdegen op zij, de meisjes met de onmisbare
waaier in de hand, een oogenblikje hun opwachting maken bij het
morgentoilet van mama, om zoo spoedig mogelijk weer te verdwijnen,
want erg op hun gemak waren ze met die mooie dame toch niet.
Zoo was de werkelijkheid, waarin Rousseau het beeld der "natuurlijke
opvoeding" oprijzen deed. Het was niet alles nieuw en verrassend wat hij
zeide, maar hoe nieuw en verrassend klonk het, zooals hij het zei, met
zijn diepe, verdragende stem vol hartstochtelijke bewogenheid, die in
dit boek een accent had van zoo klare bezonkenheid als nooit voorheen.
Het kind, zei die st
|