e plicht, om de moreele banden waarin het vorige het leven
voor goed wil breidelen, door te snijden, zoodra het die als vooroordeelen
voelt? Kan de groei des levens gaan op andere wijze?
Zoo spreken wij, die nu leven. En wij wijzen het dualisme af van liefde
en huwelijk, waarin Rousseau berust, dat hij niet wist te overwinnen.
Wij gelooven in een ander ideaal van de verhouding der geslachten. Niet
eerst het uitvieren van de liefde die hartstocht is, en dan het huwelijk
gegrond op koele overweging, verstandelijk doorzicht, plichtsbesef en
bezonnenheid. Neen, maar liefde en plicht in een eenheid vereenigd, de
gloed en de teerheid, de verrukking en dronkenheid der liefde allengs
verkeerend voor denzelfde en voor dezelfde, in kalmere meer bezonkene
genegenheid, in diepe vertrouwdheid en rustiger waardeering. Dit, en dit
alleen erkennen wij als het ideaal.
Zoo spreken en zoo willen wij, ontgroeid aan de "oplossing" der
"Nouvelle Heloise." En dat wij zoo spreken en willen, danken wij, naast
vele andere invloeden en krachten die een deel zijn geworden van ons
zelven, ook aan de kracht en den invloed van Rousseau.
In de "Nouvelle Heloise" zien wij de vrouw optreden als de genoote van
den man, zijn trouwe helpster, als de opofferende moeder en verstandige
opvoedster, de zachte genius van het gezinsleven. In den "Emile" lezen
wij hoe zij zelve moet worden opgevoed om dit alles te worden.
Rousseau was anti-feminist. De voorstelling dat de grondslag van de
bevrijding der persoonlijkheid van de vrouw haar economisch-sociale
bevrijding moet zijn, lag buiten zijn geestelijken horizon. Hij kon zich
die bevrijding niet anders denken dan door de liefde. Hij zag geen
arbeidsveld voor de vrouw buiten het gezin. Zulk een arbeidsveld
ontstond eerst op groote schaal door de revolutioneering der techniek en
het verdrongen worden der vrouw als producente ten bate van het gezin
door de groot-industrie. De vorm van samenleving die Rousseau als het
ideaal beschouwde: half kleinburgerlijk en kleinboersch, half
patriarchaal nog, bood aan de vrouw geen arbeidsveld in de gemeenschap:
in de stille beslotenheid van het gezinsleven, daar lag haar taak, daar
lag haar akker om te beploegen en te bezaaien, om een heerlijken oogst
van liefde, harmonie en tevredenheid te kweeken.
In den tijd van Rousseau hadden de vrouwen der heerschende klassen zich
aan de vervulling hunner huiselijke plichten geheel onttrokken om, in
zoover zij niet opgingen in dar
|