stand en genoten in
eerbaarheid en onschuld hun jeugd. Zij werden niet verkocht of verhanseld
door eerzuchtige of halfgeruineerde ouders, en zoo zij niet in alle
vrijheid kozen, zij werden bij die keuze toch gehoord. Maar anders dan
voor de adellijke dametjes, was voor haar 't huwelijk 't graf der vrijheid.
Voorbij waren vermaken en vroolijkheid! het levenstijdperk van zorg en
moeienis, van eentonigen arbeid, verantwoordelijkheid en gebondenheid ging
beginnen, om niet te eindigen dan met den dood.
Deze schrale en grauwe werkelijkheid van het kleinburgerlijke leven
overgoot Rousseau met den toover der poezie. Hij maakte het ingetogen,
huiselijke bestaan van de vrouw in de burgerlijke sfeer aantrekkelijk,
en gaf aan de deugd een schooner, zoeter glans dan de ondeugd bezat.
Maar om de taak der vrouw in de sfeer van het huiselijk leven voor te
stellen als vol rijke bekoring, om te maken dat het nieuwe ideaal: de
vrouw een zachte lamp in den kring der huisgenooten,--propagandistische
kracht bezat, aantrekkelijk was, moet hij dien huiselijken kring zoo
ruim mogelijk maken, zijn heldin optillen boven de enge sfeer van
kleinburgerlijke verhoudingen, om haar als meesteresse te doen tronen in
de ruime verhoudingen van het patriarchaal grootbedrijf. In geen andere
verhouding vond de vrouw zooveel speelruimte voor haar physieke en
geestelijke krachten, kon zij de goede engel worden van zoovelen,
zoovelen tot zegen zijn.
Ons, kinderen der 20ste eeuw, voldoet de oplossing niet langer waardoor
Rousseau meende de rechten der liefde met de heiligheid van het huwelijk
te verzoenen. Wij achten haar halfslachtig. Wij zijn te lang in de
school geweest van het individualisme, wij zijn te doordrongen van de
rechten der persoonlijkheid en van de rechten van elk opkomend geslacht
om zijn eigen zeden te maken, zijn eigen leven te leven om ons met dit
compromis tevreden te stellen. Waarom, vragen wij, gaf Julie aan den man
dien zij liefhad niet haar hand en haar trouw voor het leven, nadat zij
hem de bloem van haar maagdelijkheid gegeven had? Moest zij zich gebonden
rekenen jegens een ander, omdat haar vader haar aan dien ander had beloofd?
Mag een vader op die wijze over de persoonlijkheid van zijn kind beschikken?
En als dat zoo is, waar blijft dan het recht der persoonlijkheid? Kan
dat goed zijn, trouw jegens wie in trouw mint te breken, om vaderlijke
veroordeelen te ontzien? Eischt dit de deugd? Heeft het jonge geslacht niet
het recht en d
|