en van uit de huiselijke verborgenheid te
weeklagen als in een donkere gevangenis. Handelde zij evenals haar
wispelturige echtgenoot, dan dreigden haar de ergste gevaren.... In
waarheid, ik vat niet hoe men in die barbaarsche tijden den moed had te
huwen. De huwelijksbanden waren ketenen. Heden heerschen verdraagzaamheid,
vrijheid en vrede in de huisgezinnen. Hebben de echtgenooten elkaar lief,
des te beter: zij leven samen en zijn gelukkig. Verbleekt hun liefde, dan
zeggen zij het elkaar als eerlijke lieden en geven elkaar hun belofte van
trouw terug. Zij zijn niet langer minnaars, zij zijn vrienden. Dit noem ik
zachte en sociale zeden."[48]
Van een werkelijk samenleven van man en vrouw was onder de hoogere
klassen geen sprake. De man had of een betrekking aan het hof, dan
verwijlde hij in Versailles en werd belast met zendingen in de provincie;
of hij was officier, dan lag hij hier of daar in garnizoen of moest te
velde trekken in den oorlog. De vrouw had haar sleep van aanbidders, haar
minnaar, haar vriendinnen, haar salon en haar vermaken; voor haar hield
't leven op bij de wallen van Parijs en de omheining der landgoederen en
lustverblijven in den omtrek. Hun mannen te volgen op het half ontvolkte
platteland, in de doodsche atmosfeer der provincie, scheen aan die
wereldsche verwende vrouwen toe levend te sterven, sterven van verveling:
daar hield de echtelijke trouw op. Gebruikelijk werd de opneming eener
clausule in de huwelijks-contracten, waarbij de vrouw zich het recht
voorbehield, haar man niet te volgen als hij op zijn landgoed in de
provincie verblijf hield. Door zijn ideaal-huisgezin te verplaatsen op
het platte land, ver van het groote stads-leven, door Wollmar en Julie
voor te stellen als de weldoeners, voorgangers en raadgevers eener
boerenbevolking, "wier lot zij streefden te verzachten zonder het hun
mogelijk te maken hun staat voor een anderen te verwisselen," ging
Rousseau recht tegen de zeden van de heerschende klassen zijner dagen in.
Niet uit de lucht, niet uit willekeurige droomen schiep Rousseau zijn
huwelijks-ideaal: ook dit ideaal was niet anders dan verheerlijkte
werkelijkheid, de werkelijkheid van het huwelijk in den burgerstand. De
jonge burgerdochters werden niet in het klooster opgevoed, zij genoten
eene, naar den maatstaf dier dagen, tamelijke vrijheid; zij mochten zich
zonder geleide op straat vertoonen, zij ontmoetten op de wandeling,
in de kerk en op partijtjes jonge mannen van hun
|