de modern-burgerlijke samenleving ten opzichte
der sexueele moraal.[47] De eerste gaf de natuurlijke ingetogenheid
prijs, die de sexueele begeerten in het meisje en de vrouw omhult; de
tweede acht het door fatsoen geboden, deze begeerten angstvallig te
verstoppen of te ontkennen. In Rousseau was niets van cynisme of
liederlijkheid: zijn sterk klein-burgerlijk wezen stond te vrij en te
los van de vervallende klassen, om door haar zedelijke ontaarding
aangetast te worden. Maar ook was in hem niets van de huichelarij en
valsche schaamte van den puriteinschen kleinburger. Hij voelde het fijne
waas der natuurlijke schuchterheid dat de jonkvrouw omhing als haar
grootste bekoring, maar hij voelde ook dat in de jonkvrouw zinnelijke
neigingen sluimerden die gewekt werden door de oogen en de stem en het
teeder gebaar van den geliefde. Voor hem bestonden kuischheid en
eerbaarheid niet in het loochenen of verdringen van neigingen die
natuurlijk, dus goed waren, maar in het samengaan van zinnelijken gloed
met diepe teederheid, warme sympathie, verheerlijkende verbeelding.
De liefde is heilig; zij veredelt het hart waarin zij woont, zij maakt
het gemoed rein dat zij aanraakt; zij is verbonden met de deugd, met
elke edele kracht van ons wezen, alle gevoelige harten volgen haar
geboden, door haar kracht ontkiemt, groeit en draagt vruchten het beste
in onze persoonlijkheid.
Maar zoo de liefde heilig is, niet zij alleen is heilig. Zoo de
natuurwet heilig is, ook de maatschappelijke wet is het.
De liefde heeft het recht, het standsverschil en elke konventie te
verbrijzelen, maar zij heeft te buigen voor de heilige instelling,
waarop het gebouw der burgerlijke orde berust: voor het huwelijk. Het
recht der liefde is niet absoluut, het wordt begrensd door een ander
recht, daarvoor moet het wijken: de maatschappij overwint de natuur,
zedelijke plicht de zoete neiging. Deze grondgedachte is het, die
Rousseau in de laatste boeken der "Nouvelle Heloise" in beeld heeft
gebracht. En hierdoor werd dit boek, meer dan eenig ander zijner werken,
de verzoening van de beide zijden van zijn eigen wezen: het toomeloos
volgen zijner impulsies en aandriften, en den wil die te overwinnen, te
leven volgens hooge zedelijke beginselen.
Op het oogenblik van Julie's huwelijk met Wollmar--den veel ouderen,
koelen, hartstochtloozen man, bij alles wat hij doet door de rede
gedreven, dien zij niet liefheeft, maar huwt omdat zij zich gebonden
acht door de besc
|