rstonden? Ja voor de
menschen; neen voor de natuur. Deze zwakheid verlaagt hen niet, maakt
hen niet onwaardig het diepste en warmste medegevoel. Zij gaven elkander
wat elk mensch toebehoort: zich zelven; zij beschikten over hun eigen
persoonlijkheid.
Wat heeft deze liefde gemeen met dat wat de tijd zoo noemt, de luchtige
vluchtige zinnelijke neiging? Niets als de naam. In hen wordt de passie
gelouterd en veredeld door de teerheid der harten, de sympathie der
gedachten, de exaltatie der verbeelding, de sterke drang naar idealen
van goedheid en reinheid waarop zij zich omhoog voelen zweven.
"Ik weet niet of ik mij vergis," schrijft Julie aan haar minnaar, "maar
het komt mij voor, dat de echte liefde de meest kuische van alle banden
is. Haar heilige gloed puurt onze natuurlijke neigingen, door ze op een
voorwerp te concentreeren, zij wendt de verzoeking van ons af, door te
maken dat behalve dit eenige voorwerp, het eene geslacht niets meer voor
het andere is.... Voor de vrouw die liefheeft bestaat de man niet
langer: haar minnaar is meer dan een man, alle anderen zijn minder; zij
en hij zijn eenig. Zij begeeren niet, zij beminnen. Het hart volgt de
zinnen niet, het leidt ze; het bedekt hunne afdwalingen met een
verrukkelijk waas.... De echte liefde is altijd vol schaamte, zij
verovert niet stoutmoedig gunsten, zij neemt ter sluiks. Geheimenis,
zwijgen, schuchtere schaamte, verbergen haar zoete bewegingen. Haar vlam
maakt alle liefkoozingen rein; kuischheid en eerbaarheid vergezellen
haar tot in het zinnelijk genieten, zij alleen weet aan de begeerten
alles toe te staan zonder de ingetogenheid te kwetsen."
Men vergelijke deze sublimatie van het zinnelijk element in de liefde
met de schaamtelooze wellust van Marivaux!
Een benepen kritiek heeft zich aan de vrijmoedigheid geergerd, waarmee
Julie en haar minnaar elkaar hun sexueele gevoelens bekennen. Deze
kritiek meesmuilt over het oordeel der 18e eeuw, die Julie en St. Preux
beschouwde als ideale minnaars, vervuld van een fijne en zuivere
teederheid; zij vindt hun openhartige zinnelijkheid grof en stuitend
gelijk zij 't grof vindt van Rousseau, om ons te zeggen dat het
temperament van Sophie haar 't wachten op een man moeilijk maakt en
schaamteloos van haar, dat zij haar verloofde onbewust en onwillekeurig,
door een mengeling van teruggetrokkenheid en aanhaligheid prikkelt.
In dit uiteenwijkend oordeel openbaart zich het verschil in standpunt
van de 18e eeuwsche en
|