j had niet gepoogd zich aan te passen aan den smaak van den tijd,
lichte, scabreuse, perverse of romaneske avonturen te verhalen in
zwierigen stijl. En ook niet had hij gepoogd een boek te schrijven uit
een stuk, harmonisch van compositie, gemakkelijk overzienbaar in de
schoone verhouding der deelen tot 't geheel. Wat had hij al niet
omvergehaald in die opbruischende behoefte van zijn wezen om alle
levensverhoudingen aan te raken, alle levensproblemen te onderzoeken!
De philosophie, de literaire- en de theater-kritiek, de moraal, de
staatkunde en de staathuishoudkunde, de landbouw en het huishouden, de
paedagogie en de godsdienst, alles kreeg een beurt. Maar tusschen al dit
gebetoog en geredeneer door verhief zich, nu teeder-fluisterend, dan
hartstochtelijk-roepend, de groote trillende stem der liefde. In 't
hart van dit verwonderlijk-rijke, verwikkelde, langwijlige, overladene
en toch onweerstaanbaar-aantrekkelijke boek stond, wat de wereld niet
meer kende en niet meer geloofde te bestaan: het minnend paar, de
Minnaar en de Geliefde. Zij hielden elkaar omvat in teeder verlangen,
verzonken in elkaar, elkanders wereld, verleden en toekomst, uit
elkander drinkend alle kracht en zwakheid, alle geluk en smart. In hen
verhief zich de liefde als een noodlottige elementaire macht, scheppend
haar eigen wetten, scheurend met haar sterke handen het web van
wereldsche konventie en zede stuk. De sociale omheiningen die de
menschen scheiden bestaan niet voor haar, zij ontknoopt de banden
van aangeboren schuchterheid bij den jongeling, van natuurlijke
ingetogenheid bij het meisje, zij brengt tot zwijgen de stemmen van
kinds-liefde en kinderlijk ontzag. Er bestaat niets meer voor de
geliefden dan de liefde: zij hebben den tooverdrank gedronken, zij
kunnen niet weerstaan.
Ja, in hen is wel innerlijke strijd, weifeling voor het zoete genot van
elkander, wroeging daarna. Julie berouwt het bedriegen van haar zachte
moeder en haar strengen vader; St. Preux voelt zich schuldig om de
onrust en de angsten die hij over de geliefde heeft gebracht. Maar al
berouwen zij, zij kunnen niet betreuren. Diep onder hun spijt, dat zij
ter sluiks hebben gehandeld, hebben bedrogen, leeft een sterke juichende
blijheid, dat zij den heiligen natuurdrang hebben gevolgd. Want de
liefde is heilig; zij wekt in lijf en ziel heilige krachten, zij voedt
de gloeden van die zuivere, opwaarts-strevende vlam: liefde tot de
deugd. Was het zwak dat zij de liefde niet wee
|